donderdag 16 december 2010

Eeuwige lente in het paradijs

11. - Analyse van een mythe

Diep in ons is de herinnering begraven van thuis te behoren in een andere wereld, een wereld van licht en heerlijkheid, van harmonie en warmte. In deze herinnering leeft een beginsel voort dat steeds weer aan ons een inzicht tracht te verschaffen hoe die oorspronkelijke staat hersteld kan worden en een weg 'terug' kan worden aanvaard teneinde uit de doolhof der wereld te geraken. Want daarin is de ziel een prooi geworden van lichtzinnigheid en ongeduld en verdwaald geraakt in de eigen schepping, waardoor ze de duisternis heeft leren kennen, die oorspronkelijk niet haar deel was.
'Eindeloos zoekend, klagend en berouw hebbend, terwijl ze haar passie omzet in materie en haar verlangen in God.'

Welk een vreemdheid overvalt de mens als hij zich afvraagt waarom en hoe hij hier gekomen is, welke toch zijn drijfveren zijn geweest en vooral hoe hij zich bewust heeft te worden van een verloren weten en een nieuw 'zijn' dat als een licht hem de weg zal wijzen uit het labyrinth te komen waarin zijn medemensen en hij zelf dreigen onder te gaan. Want, zo vraagt hij zich af: hoe is het mogelijk hier in de wereld te kunnen leven zonder de dood te overwinnen en het boze dat het mensenkind dwingt tot vernietiging van zijn medeschepselen?
Wat heeft hij toch verwacht dat hij hier zal vinden? Tragische conflicten zijn aan de orde van de dag, smart en lijden in vaak zo hevige mate dat de mensen eraan sterven. Is men hier alleen gekomen om er dood te gaan? Om de wereld en de aarde als een groot slagveld en tegelijk als een kerkhof van de duizenden geslachten voor ons en van alle die nog komen moeten? Is de eeuwige strijd om het bestaan niet iets rampzaligs, een strijd, die een groter slagveld oplevert dan alle oorlogen? Komt men hier alleen op de wereld om zijn eigen bestaan te verzekeren gedurende een korte tijd en zijn de middelen waarvan de mensen gebruik maken in vele gevallen niet iets smadelijks?

Is er geen weg ter ontkoming aan de dwang der schrikwekkende gevangenisbewaarders met hun afpersingen en hun dreigingen? Hun eindeloze valstrikken en hun blinde woede? Worden wij mensen steeds weer teruggejaagd in de ingewanden van de kosmische kerker, terwijl 'daarboven' een Verlosser zou heersen in licht en waarheid die het op zich neemt in deze onderste wereld neer te dalen en zijn liefde te laten schijnen op onze meewarigheid waardoor wij ons een weinig kunnen oprichten om met het gelaat naar hem toegekeerd tenslotte te sterven?
Of is het mogelijk deze Verlosser in ons eigen hart en binnenste te betrekken als een grote heelmeester en zijn leiding te vernemen stap voor stap en daarin het ogenblik te vinden van bevrijding voor altijd en dat ons bovendien in staat zou stellen onze medemensen los te knopen?

Dit zou voor ons mensen een onvergelijkelijke vreugde betekenen. Stel u voor dat het ons gegeven was de oorspronkelijke staat weder te helpen herstellen en ons voortdurend te verheugen in het geluk dat ook anderen deelachtig worden als dit de uitkomst betekent voor al hun noden en verdrietelijkheden voor het opheffen van alle haat en geborneerde en eigenzinnige gefrustreerdheden. Als deze kunst bestaat - en waarom eigenlijk niet? - verdraagt ze geen enkele opdringerigheid of het aanbieden van diensten die niet gewild zijn. Want het zijn in werkelijkheid altijd de grote en verborgen krachten die in het kleine en geringe verlossend aanvangen en tenslotte een mate van bloei en ontplooiing teweeg brengen die aan het onbegrensde reikt. Indien de ziel de angst maar overwint die haar de deuren doet gesloten houden.

De mens zoekt ernaar hoe hij uit de chaos het beginsel van zijn individualiteit kan redden, een beginsel dat niet te krenken is en onvatbaar blijft voor de machten der ontbinding en vernietiging, omdat het er zich niet aan hoeft bloot te stellen. Met de grootste bewondering voor de machtige verbeelding der onbekende dichter, ziet men de gigantische strijd der mensen zich afspelen in de sagen en mythen der oudheid.

De innerlijke kracht dezer imaginaties is zo groot dat zij door alle eeuwen heen de mensen heeft geboeid en hen heeft doen gevoelen welke onsterfelijke verlossingskrachten er aan ten grondslag liggen. De invloed ervan schijnt niet afhankelijk van hun voleindigde kunstvorm te zijn maar is werkzaam in de geringste fragmenten en broksgewijze overleveringen. Ook is het opmerkelijk dat er altijd getracht is de hemel te bevolken met de onsterfelijke goden en dierengestalten die in het mythische gebeuren zulk een grote rol speelden. Alsof de mens een bovenaards medium nodig had om bovennatuurlijke gebeurtenissen te vereeuwigen. Daardoor wist men dikwijls niet meer of het de sterrenhemel was met zijn oneindig aantal uitgangspunten voor de projecties die ons ter oriëntering in het leven moesten dienen, of dat het de mens zelf was in wie zulke machtige visioenen en imaginaties waren ontstaan. Dit laatste was voor de hand liggend het geval. De veranderingen aan het hemelgewelf weerspiegelden zich in het bewustzijn en het gemoed der mensen waardoor de taal der mythe werd geboren.

Eens, bij de plechtige huwelijksinzegening van Zeus en Hera, werden deze goden schone geschenken gebracht. Ook Gaia, de godin der aarde, wilde niet achterblijven en liet aan de westelijke oever van de grote wereldzee een rijk bekroonde boom groeien die gouden appelen droeg. Deze gouden appelen verleenden aan wie ze at, onsterfelijkheid. Dit laatste nu was een zo bijzondere begaafdheid dat ze niet aan een ieder mensenkind kon worden uitgereikt. Om deze gouden appelen deelachtig te worden was meer dan gewone moed nodig en een bijna onmogelijk doorzettingsvermogen. Want deze tuin werd beschermd door vier jonkvrouwen van de nacht, de Hesperiden, en werd bovendien nog bewaakt door een honderdkoppige draak, Ladon, die geen slaap kende maar voortdurend zijn honderd ogenparen over de heilige tuin liet rondwaren. (* Tuin der Hesperiden - Het gulden vlies)


Het was Phrixos, de zoon van de opperpriester Athamas en de nevelgodin Nephele, die de draak Ladon deze taak opdroeg. Het Elysium, de Elyzeese velden, werd het zalig oord waar de onsterfelijke helden en goden, de beroemde schrijvers en dichters der oudheid na hun dood verenigd werden. De tuin der Hesperiden echter verschafte door zijn gouden vruchten de mogelijkheid de onsterfelijkheid hier op aarde reeds deelachtig te worden. Het is wel te begrijpen dat deze tuin een hevig begeerd doel was voor vele helden en heldinnen om de gouden appels te veroveren. Het was echter een verre en moeilijke reis naar Colchis in de Kaukasus. Het herinnert aan de levensboom die midden in de hof van het Paradijs staat en waarvan de toegang bewaakt werd door de engel met het vlammend zwaard.

Er is echter een mythe waarin het geen eerzuchtige held is die de tuin der Hesperiden wil betreden. Er is sprake van Phrixos en Helle, kinderen van voornoemde offerpriester en zijn goddelijke gemalin. Athamas offerde de jonge lammeren en wij kunnen slechts gissen wat er in de beide kinderen ten opzichte van de vader omgegaan moet zijn. Als deze zich een tweede vrouw neemt wordt het lot der kinderen beslist. Want deze vrouw Ino blijkt zo afgrondig jaloers op Phrixos en zijn zuster Helle te zijn, dat ze besluit beiden te vernietigen. Nephele, de godin der ochtendnevelen en verwant aan Neptunus, kreeg op haar smeekbede gehoor en haar werd de beschikking gegeven over de gevleugelde ram met de gouden vacht, Chrysomallus. Want in de ram vertolkt zich een onweerstaanbare doorzettende kracht die geen enkele weerstreving ontziet. Deze stormachtige zielekracht die op haar vlucht alles met zich meetrekt, begeleidt en draagt de jonge kinderen, breekt hun uit de knop van hun kindertijd en doet hen deel krijgen aan de toekomstige onsterfelijke belevenis van de verzoening der tegenstrijdigheden.

Op deze ram nemen Phrixos en Helle plaats, bezord door hun moeder, en nu voert de weg door het luchtruim in een zich onttrekken aan en tegelijk een overwinnen van de dreigende vernietiging. Zou het offer van het lam (de ram) ook niet daarin liggen, dat het gebracht moet worden door de jonge mens zodra de onweerstaanbare drang naar vrijheid zich kenbaar maakt?Opdat hij niet zelf daarvan als een noodlot de dupe worden zal? Want het lamsoffer bindt tot eenheid en buigt het noodlot om tot noodwendigheid, waarvan de uitkomst de ware vrijheid is.

Een dergelijke daad der ware individualiteit wordt door de wereldse orde niet verdragen en moet in de kiem gesmoord worden. Het is hier de wil 'der goden' dat Phrixos daaraan ontkomt. In werkelijkheid is het geen geografische gebeurtenis die in de mythe plaats heeft maar een beschrijving van een innerlijke weg, aanvankelijk uit nood en angst geboren. Phrixos ontkomt aan dat noodlot niet geheel. Want er gaat van de vacht van Chrysomallus zo'n krachtige gloedvolle stroming uit dat Hellen, die zich aanvankelijk aan Phrixos stevig vasthoudt, door de slaapverwekkende kracht wordt overmand, zodat haar greep verslapt en zij neerstort in het water onder zich, de zeeëngte die nadien de Hellespont geheten werd. Zij verloren elkander juist op het ogenblik dat zij meenden veilig te zijn, niet alleen door de aanwezigheid van hun trouwe gids, maar ook door zich veilig aan de slaap over te geven waarin echter het noodlot zich verborg.

Phrixos verliest Helle op het ogenblik dat hij meende haar voor altijd te bezitten. Daar is de tragedie van de verlossing. Wie zijn leven behouden wil zal het verliezen, wie het verliest zal het vinden. Wij worden hier aangeademd door het mysterie van leven en dood, van verrijzenis en verlatenheid, van verliezen en wedervinden.

Er moet een gestalte van schrik en ontzetting geweest zijn in de kinderharten bij het afscheid nemen van de zonne-achtige moeder en de gevreesde lammeren slachtende vader. Deze gestalte is tevens de oorzaak geweest van de vlucht ter ontkoming aan het leven dat vernietigd worden kan. Het is Phrixos die deze ontzetting overwint als hij blijk geeft van een wonderdadige macht die hem in staat stelt de draak met de honderd koppen als wachter te gebieden over de veroverde tuin. Is daardoor niet een eind gekomen aan de godinnen der nacht?

Klinkt het niet alsof een dageraad aanbreekt voor de mensheid? Hoe komt Phrixos aan die draak? Zijn het niet de noodlotskrachten die hij gedurende die reis der verschrikking heeft overwonnen? Welk een kracht en list moeten de latere helden, als Hercules en Jason, niet opbrengen om die draak te overwinnen? Liet de grote Hercules deze moeilijke taak niet opknappen door Atla aan zich ondergeschikt te maken, Atlas die de aardkloot op zijn schouders torst? Wijst dit alles niet op een enorm vermogen van Ladon, de draak, een vermogen dat niettemin een verdienste was van Phrixos terwijl wij niet enige eerzucht bij hem bespeuren? Had Phrixos zonder het te beseffen deze kracht en dit kunnen niet verkregen door de wijze waarop hij Helle moest prijsgeven en tenslotte - zij het met grote tegenzin - het offer van Chrysomallus aan te nemen, als deze aan zijn beschermeling dringend verzoekt hem te doden opdat de gouden vach - het gulden vlies - gered zal worden? Phrixos heeft er geen ogenblik aan gedacht dit kostbare juweel voor zichzelf op te eisen.

Integendeel. Hij hing het aan de boom van de oorlogsgod in de tuin der Hesperiden als zinnebeeld en werkzame kracht der verzoening tussen de zich dodelijk bestrijdende tegenstellingen. In de mythe was het Phrixos, de ruigharige. Dat deze de gouden vacht aan de boom van de oorlogsgod hangt om de vrede op aarde te bezweren betekent het grootste offer dat hij brengen kan.

Phrixos verzinnebeeldt de idee dat de verlossende kracht voor de mens en mensheid dan pas in universele zin werkzaam is wanneer ieder aanzicht van de persoonlijkheid, ook het hoogste, ondergeschikt gemaakt is aan de eenheid. Dit is de zin van het offer. De mythe leert dat het leven liefde is. Liefde is de werkelijke kracht onzer individualiteit. Zij wil steeds het ik der individualiteit overwinnen door het aan zich ondergeschikt te maken. Maar tegelijkertijd heeft daardoor een verhoging der individualiteit plaats. Het Ik maakt in dat zich geven willen steeds plaats voor een zich vernieuwend, een zich verhogend Ik.

Het begin van het verhaal ligt bij Athamas, de opperpriester. Aanvankelijk offerde de mens een dier, een deel van zijn kudde. Uit liefde tot zijn god. Naarmate de liefde (en de angst) toenam om te ontkomen aan de niet-liefde, de chaos, de diepste traagheid en in die zin de essentie van het zelfbehoud, ontwikkelt zich een cultus waarin heel geleidelijk het begrip ontstaat dat de mens meer van 'het zijne' moet offeren. Tenslotte begrijpt hij dat in de werkelijke liefde hij niet iets anders, ook al noemt hij dat andere het zijne, maar zichzelf moet offeren. Dat wil zeggen hij leert de liefde kennen waarin het individuele geheel en al ondergeschikt geworden is. Het is als een kleinood dat zichzelve schenkt opdat het het licht in zijn volheid weerkaatst. Dan vergeet de aanvankelijke vonk der individualiteit zich in het licht dat zij ontvangt en waarin zij tegelijkertijd opgaat. Aan dit zichzelf schenken komt dan geen einde meer en wij begrijpen waarom de ouden de naam der zelflozen aan de hemel schreven.

Reeds in Jesaja vinden wij deze offergang heel duidelijk aangegeven: 'Brengt niet meer vergeefs offer, het reukwerk is Mij een gruwel; de nieuwe maanden en sabatten en het bijeenroepen der vergaderingen vermag Ik niet; het is ongerechtigheid, zelfs de verbodsdagen. Uw nieuwe maanden en uw gezette hoogtijden haat mijn ziel; ze zijn Mij tot een last; Ik ben moede geworden die te dragen'. (Jesaja 1: 13-14)

In de godin Nephele zien wij de onvermengde liefde van de moeder tot haar zoon opkomen. Zij zal hem zonder twxijfel verliezen, maar verliezen in zijn verhoging. Zij is het die maar één redding ziet voor haar kinderen. De vlucht naar de Hesperiden. En maar één weg. De weg die Chrysomallus vaart en waarlangs de tweeheid (dit is het begin der veelheid) wederom tot eenheid wordt. De liefde tot de eenheid is de hoogste liefde, de onnoembare godheid. In de mythe is alle voorstelling een factor van de ontwakende bewustheid. Alle dieren, ook de vermenselijkte, alle mensen en goden, alle symbolen der onsterfelijkheid worden tot fasen van een geestelijke levensvernieuwing. Het licht dat de mens zoekt kan hij - hoe zeer hij het uit zich te objectiveren tracht - alleen maar uit het eigen zelfbewustzijn verwachten.

Want het diepste zelfbewustzijn (of het hoogste) is met het goddelijk bewustzijn eenswezend. Immers het ware zelf, ontspruitend aan de geestesvonk in de menselijke ziel is geworteld in het licht der godheid en daardoor wordt de verlossingsweg van de mens begrepen en verwerkelijkt. Op die wijze zien wij dat in de mythe alle voorstelbare gestalten de wedergaven zijn van het inwendige, het verborgen leven der menselijke ziel. Daarin zijn droom en mythe aan elkaar verwant. Het innerlijk ontwakend bewustzijn herkent in verschillende fasen van ontwikkeling der gebeurtenissen zichzelf. Zowel de hartstochten van het lichaam als de hogere zielekrachten van de geestelijke bewustzijnslagen kunnen niet anders dan zich in die altijd menselijke wijze mededelen. Dat de mythe voor ons nog steeds een grote rijkdom op kan leveren komt voort uit het feit dat ons innerlijk bewustzijn contact heeft met verwante geesten en daardoor zich versterkt en verwerkelijkt gevoelen kan.

Op die wijze ontdekt de mens de velerlei aanzichten van zijn eigen innerlijke genius.

Barend van der Meer