donderdag 28 januari 2010

Er is een roos ontsprongen



4. - Bewustwording van de levenseenheid


Het is altijd op de plaats waar wij zijn, ook al wordt die plaats ons door een legio van bewegingen en belangen betwist. Soms maakt het de indruk dat al het andere als om strijd zich verdringt om de open zetel te bezetten waarvan het stille en zichzelf zijnde de enige rechtmatige eigenaar is. Want wij mensen hebben maar één eigendom dat zich handhaaft: wat wij zelf zijn. Wij zijn ons eigen eigendom. Het is onze kwaliteit, waaraan alle andere kwaliteiten ondergeschikt zijn of zich naar moeten voegen. De kracht der krachten, het licht der lichten, de klank der klanken. Wanneer wij iets innig en waarachtig willen, is in dat willen zelf aanwezig wat wij zoeken. Door het te willen, deelt het zich aan onze ziel mee en van daaruit krijgt het heerschappij over onze gedachten en handelingen. Het waarlijk willen maakt een mens stil van binnen en naarmate hij daarop zijn aandacht richt, leert hij er mee omgaan zodat het mogelijk is steeds meer de beschikking erover te krijgen.
Het is het eigenlijk geheim der menselijke persoonlijkheid en het punt in de cirkel wordt tot oorsprong van een vervulling van de gehele oppervlakte. Niet voor niets is dit een symbool voor de zon geworden, maar als wij het op ons zelf betrekken, wordt het tot zinnebeeld van innerlijke lichtkracht, waarheen alle planeten zich richten en waarvan zij hun kringlopen ontvangen. Is het niet een bekend gezegde dat de mens als microkosmos zich weerspiegelt inde macrokosmos? Is het niet merkwaardig dat de structuur van een atoom in vele gevallen aan een zonnestelsel doet denken? Men heeft het geheim der materie tot een onbegrijpelijke diepte nagespeurd. Er is geen grens meer aan te wijzen tussen energie en materie. Energie die in de vorm van elektriciteit wordt aangeduid met elektronen terwijl deze elektronen naar hun gewicht gemeten kunnen worden in vergelijking met de kern van een waterstofatoom, het kleinste van alle elementen. Men komt dan tot uitspraken als: er is één miljard x miljard x miljard elektronen nodig om het gewicht van één gram te bereiken.

Dit is volkomen ondenkbaar en onvoorstelbaar. Dat deze submicroscopische energiedeeltjes de fundamentele bestanddelen zijn van elk atoom, de 'vlijtigste, energiekste en wonderbaarlijkste kleine deeltjes die de mens ooit heeft gekend' is wetenschappelijk bepaald en tegelijkertijd van een onwaarschijnlijke abstractie. Als wij hier het woord geest gebruiken voor de allerfijnste lichtfunctie in de mens, dan ligt er iets huiveringwekkends in het vermogen dat ons mensen door de kracht van de geest is gegeven. Men zal het 'licht der wereld' dat in ons mensen is, echter nooit langs deze weg vermogen aan te tonen.

Alles wat zich door onze zintuigen mededeelt of opdringt, vormt in ons brein een spiegelbeeld en in ons gemoed een indruk. Naarmate wij de indruk door onze geestkracht verwerken, hebben wij het spiegelbeeld in ons brein daarvan doordrongen en zijn err meester over geworden. Op die wijze kan een mens in zich 'de wereld overwinnen'. Want indien hij de wereld is, dient hij die toch in zich te ordenen en... te overwinnen?
Natuurlijk gaat het hier niet om grootheidswaan of ook slechts maar een gedachtebeeld. Er ligt in die uitspraak een kosmische ervaring besloten en dat is eigenlijk het doel van onze reis: tot de erkenning komen als een ervaring (dat is méér dan zien en horen, méér dan denken en zich voorstellen) van de levenseenheid die ons aller werkingsveld en krachtveld is.
Wij noemen het 'het rijk van de geest' omdat onze eigen geest, die wij zijn, er in geworteld is niet alleen, maar ook omdat ons begrensd individualisme er in opgeheven wordt en erdoor bevestigd wordt wat wij zelf krachtens ons 'eerste geboorterecht' zijn.

Wij kiezen de superioriteit van de geest boven de dwingende noodzakelijkheden van het lichaam. Want deze laatste zijn vervat in het aardse mensendier, waarmede wij ons zelf hebben bekleed en waarin wij onze toevlucht hebben gezocht.
U zult misschien, goede lezer, zeggen: daar weet ik niets van en dus gevoel ik mij voor een dergelijke levensinstelling niet verantwoordelijk. Maar ik vraag u: wat kan er tegen zijn, in ons lichaam, temidden van alles wat er in leeft en zich beweegt, één heer en meester te kiezen en tot de ontdekking te komen dat wij dat zelf zijn? Want wat u zelf bent is er altijd geweest, al is het voor aeonen ondergegaan in verduistering en angst. Het is er 'van voor de grondlegging der wereld'. Wij staan hier niet voor een frase van een aangenomen geloof, maar wel voor een feit dat een mens kan waarmaken, zodat hij terugkeert in de schoot der godheid waarin zijn oorspronkelijk heil is gelegen.

Indien een mens deze weg kiest, gaan veranderingen in zijn dagelijks leven optreden. Deze veranderingen zijn volstrekt niet tragisch, veeleer bemoedigend en van een positief en opgewekt vermogen. Deze keuze leidt tot een weg ter ontplooiing en realisering van een allerinnerlijkst leven, een zich steeds vernieuwend dynamisch organiserend vermogen dat tot een vreugde leidt, die gelijk een bron in hem opwelt.
In dit levensgevoel heerst geen enkele vorm van afgescheidenheid. De taal die er gesproken wordt, kan zichzelf tot in een zwijgen mededelen, eenvoudig door de penetrante kracht van dit nieuwe zijn. Wij krijgen, hoe verschillend in landstaal, religie, rassen en naties wij ook zijn, deel aan een werkelijke gemeenzaamheid, een menseneenheid waarin zich alle afgescheidenheid vanzelf teniet doet.

De tegenstellingen waarin wij tot elkander leven, ontstaan enkel en alleen maar door de wijze waarop wij over elkander denken. Indien dit denken onder dwang staat van onze affecten, is het nooit geschikt de eenheid te bewerkstelligen. Uit het verstand komen de mis-verstanden voort.
Er is een diepere waarheid, die onuitgesproken kan blijven, omdat zij van een bijzondere kracht is en waarin het zelf zijn ware voedselbodem vindt. Steeds zal men trachten aan dat zelf een voorstelling te geven, al is het maar een punt om er het beginsel mee aan te duiden. In vele vormen van religie tracht men hiervan een beeltenis te geven opdat onze zinnen er enig houvast aan zullen hebben. Deze pogingen zijn te eerbiedigen en kunnen zeer sprekend zijn. Immers iedere ontroering, iedere gemoedsbeweging, ja, iedere werkzame kracht van onze geest, die zich diep in het zieleleven dompelt, beschikt over een vorm die echter zo subtiel kan zijn, dat er van weergave geen sprake is. Zij blijven zich verbergen in de grote, rijk vervulde stilte, die een mens naar zijn innerlijke aard deelachtig kan zijn.

Ik vind de Vairochana in het Tibetaans Dodenboek zeer schoon. Maar dat wil niet zeggen dat ik deze beeltenis ga aanbidden als voorstelling. Vairochana betekent: Hij, die in vormen zich zichtbaar maakt, de zich manifesterende en alomtegenwoordige, die in zich het positieve en negatieve beginsel verenigd houdt en als een centrale zon in het midden van die meditatie-figuren troont, die mandala's genoemd worden.

Prof. Jung in zijn 'Psychologie und Alchemie' zegt hiervan: 'De term mandala werd gekozen, omdat dit woord de rituele of magische kring betekent, die i.h.b. in het lamaïsme en vervolgens ook in de tantrische yoga (die haar steun vindt in Boeddhistische en Hindoeïstische geschriften) als yantra, d.i. een instrument der contemplatie, gebruikt wordt.
De plattegrond van het Paradijs heeft ook de vorm van een mandala, met in het midden de levensboom en de boom der kennis. Evenals in de Apocalyps het gezicht van de troon der goddelijke Majesteit, met daaromheen de vierentwintig ouderlingen en de vier dieren. Het middelpunt ervan wordt ook aangeduid met "De Amen, de trouwe en waarachtige getuige, het Begin der schepping Gods".

Het is niet de bedoeling dat wij door zulke uitspraken worden overweldigd, want overweldigers maken ons niet vrij. Deze dingen houden verband met een andere Tibetaanse aanduiding, namelijk het Dharma-Kaya, dit is letterlijk: 'het waarheidslichaam', de waarheid als oorsprong, de waarheid 'an sich'. Ook dit is door een hoge imaginatie in voorstelling gebracht. Het beantwoordt aan vele symbolen als die van het Oerlicht, dat geen begin en geen einde heeft en zich kenmerkt door volkomen onaanduidbaarheid = leegte, een Niets dat niettemin de bron en oorzaak van de gehele schepping is.

Het waar-zijn veronderstelt een zielestaat, waar alle persoonlijke belangen en beweegredenen niet meer om de voorrang twisten kunnen, maar die van een bijzondere kracht is, zoals mensen, die haar liefhebben dit in het dagelijks leven ondervinden.
Het is te begrijpen, dat wij het zelf zijn die steeds weer afscheidingen t.o.v. onze medemensen teweeg brengen in een of ander oordeel of als een gevolg van een bemoeienis met hen, hoe nadrukkelijk ook beweerd wordt: oordeel niet.

Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat wij ons niet voorbehouden de dingen te zien zoals ze zijn, wat in de dagelijkse verhoudingen vaak moeilijk genoeg is, maar naarmate we ons betrokken gevoelen op die algezindheid (het is eenvoudig wonderwerkend) worden ons de samenstellingen in het leven al duidelijker en duidelijker. Het gaat tenslotte toch om onze bewustwording. Daarom zullen we er op uit zijn tal van misverstanden te doorgronden en proberen te doorlichten.
Het ligt voor de hand, indien we niet de levenseenheid erkennen, de grond der saamhorigheid, dat wij niet zouden weten wat ons zou moeten leiden in dit verlichtingsproces. Daarin ligt de mogelijkheid onze haat en afkeer te overwinnen, omdat wij in ons zelf een bron aanboren, die als een smeltoven werkt voor alle niet-een-zijn.

Materialisme en naturalisme zijn niet voldoende om de mensen hun wederkerige eenheid te doen beseffen. Er zijn oer-oude leringen die uit het oosten tot ons gekomen zijn en ook hun intrede in het christendom deden en gemaakt hebben dat het 'oosten' een zinnebeeldige betekenis kreeg als een aanwijzing voor innerlijk leven. Ik denk aan Dèr Mouw:

Zo is het in mij - een zonsopgang - gerezen
Het zelfbesef uit mist van oude waan,
tot Brahman; lang gevoeld, nu half verstaan,
ben 'k door uw feest van 't schijnbaar zelf genezen.


Dèr Mouw ervaart dit als eenheid uit Al-eenheid, als zelf uit Al-Zelf en gevoelt zich daardoor 'uit sterfelijkheid tot vrijheid losgebonden'. Het is de toestand van het geestelijk Zijn waarin geen toekomst meer te hopen, geen verleden meer te vrezen is. Een alverzoendheid met het ogenblik. Dit is het binnenste oosten.

Ons westerse individualistische denken is de oorsprong van alle utilitariteitsoverwegingen, van klassenstrijd en de drang der naties naar macht en overheersing. Maar voor een mens die het eeuwige leven zoekt, en niet de tijdelijke dingen in de eerste plaats, bestaat deze strijd niet. Hij heeft zijn eigen individualisme te overwinnen en in zich de wereld te ordenen. Hiermede kan hij geen opzet plegen in de uiterlijke wereld. Die luistert er niet naar, maar is niettemin het product van wat zich binnen in de mensen en de volkeren beweegt.
Maar het binnenste oosten kan men niet het zwijgen opleggen. Zijn werking is stil en niet tegen te houden in de mensheid. En ofschoon de mensheid zich steeds opnieuw presenteert, blijft de innerlijke werking van 'het zout der aarde' voortdurend in sterkte toenemen, omdat dit enorme werkingsveld nooit verloren kan gaan, en ook de mens niet die daarmede een waarachtige relatie onderhoudt.

Voor deze relatie zijn vele 'woningen' beschikbaar. Het 'Vaderhuis' is als een zich voortdurend uitbreidende boom waarin vele vogels hun nesten vinden, ook die waarvan wij het individueel helemaal niet zouden verwachten, omdat wij het niet met hun verschijning eens zijn. In deze zaken heerst veel discriminatie in de uiterlijke wereld, waar in 'de nieuwe wereld' geen plaats voor is. Laten wij de bedrieglijke vooroordelen opschorten, anders worden het grote belemmeringen.
Steeds weer zal naar een oplossing gestreefd worden die 'het betrokken zijn op een alomvattend werkingsveld' tot beginsel heeft. De teleurstelling die het menigeen geeft dit niet in het buitenste leven te kunnen realiseren, noodzaakt de leerling in zichzelf de orde te scheppen, waarin naar hun waarlijke afkomst 'alle mensen broeders zijn'. Maar de oogst zal groot zijn als hij ontdekt hoe in de nieuwe wereld in zijn binnenste goed noch kwaad, liefde noch haat, geen enkele tegenstelling meer wordt gekend. Het is niettemin een wereld vol warmte, bezieling, licht en leven, waarmede het afwezige geen tegenstelling meer vormen kan.

Indien we ons de concentratie eigen maken betekent dit dat wij aan één ding tegelijk aandacht vermogen te schenken, wat tot de gave leidt van te-kunnen-laten. De menselijke geest is al te dikwijls omhuld met tirannieke dromen en affecten, met kwellende gedachten en duistere overwegingen. Er zijn vormen van leed, die de grootste zelfbeheersing vragen om er afstand van te nemen en, door ze niet meer te voeden, ze te laten ontbinden. Dwingende affecten van onlust, ergernis of tegenzin lossen zich op in de merkwaardig bevrijdende stilte die door de wilsbehandeling teweeg gebracht wordt. Er zijn weerzinwekkendheden, die een mens ziek en onpasselijk kunnen maken en het is een grote kunst, deze aan zichzelf over te laten in de diepe gemoedsrust en onverstoorbaarheid, waartoe de juiste concentratie en meditatie leiden kan.

Het is steeds een vrije beweging uit zichzelf. Nooit een moeten, nooit een opzettelijkheid, maar eenvoudig aandacht schenken in ontspanning, mildheid en vertrouwen. Het is niet een zich laten boeien door een of andere lichamelijke functie, een zich laten gaan of een vorm van genieten. Nooit een zich laten fixeren door lust, angst, jaloezie of een prikkel van pijn of leed. Zouden we ons laten gaan gedurende de concentratie in voorstellingen van haat of ergernissen, dan zouden deze daardoor alleen maar gevoed worden en een vernietigende uitwerking hebben op de structuur van onze zich vormende ziel, die wij juist proberen op te bouwen in stilte, kracht en zuiverheid. De kracht der concentratie heeft het geestelijk rijk als oorsprong en voedselbodem. De geestkracht, die wij er door deelachtig worden, is verfrissend en versterkend en neemt vormen aan in de helderheid van ons wilsvermogen.

Indien onlustgevoelens te doorstaan zijn, oefen u dat te doen zonder enige zelfkwelling en zonder enig zelfmedelijden. Geef u zelf nooit een tikje op de schouder van: dat heb ik mooi voor elkaar gebracht, maar laten wij het als de gewoonste zaak van de wereld beschouwen iets te kunnen laten. Wij zouden dan opnieuw slachtoffer worden en onze vijand altijd thuis hebben. Het heeft natuurlijk niets te maken met wat andere mensen in deze dingen van ons denken. Het is onze eigen zaak, voortkomend uit eigen verkiezing en eigen vrije wil.
Op onze weg zal blijken dat er een zevental energiecentra zijn, die wij ons eigen kunnen maken. In werkelijkheid zijn er vele meer maar voor de praktijk en de goede indeling houden wij ons aan dit zevental, dat zowel kabbalistisch als oer-klassiek gerechtvaardigd en verantwoord is. Deze opgave is ook vermeld in de Apocalyps en verborgen weergegeven in de zeven sterren, die de kosmische mens in zijn rechterhand houdt. Ook de zeven kandelaren, die voor Gods troon branden, hebben er betrekking op, evenals de zeven gemeenten (ecclesia). Een 'ecclesia' was oorspronkelijk een volksverzameling niet alleen, maar ook een vereniging van krachten. Later is dat geheel door de godsdienst geannexeerd en gemaakt tot kerkgemeenschap. De zeven gemeenten nu zijn ook krachcentra.

Het Boek met de zeven zegels openen is: het binnengaan in een nieuwe wereld, een eeuwig lichte nieuwe wereld. Daarvoor heeft men een steeds zich vernieuwend lichaam nodig, het licht-lichaam van het Zelf dat uit God is. De concentratie nu is het begin van de weg. Waar zouden we heengaan indien er niet een weg is die tot binnen in ons zelf leidt? Waar kunnen wij, indien er een afdaling nodig is op deze tocht, dat anders doen dan in onze eigen ziel? Het is de grootste ontdekkingstocht van alle tijden. Ik beveel dus wel een zo zuiver mogelijke gemoedsinstelling en denkwijze aan om de eenvoudige reden, dat dit de weg der concentratie veel kan verlichten. Ik versta daaronder eenvoudig een oprechte instelling zonder bijgedachten en nevenbedoelingen. Het gaat niet aan om angst te hebben voor eventuele tekorten of zonden of ons schoon te kunnen houden van het aardse stof, dat iedere dag onze voeten vuil kan maken. En wat die zonden betreft, is er veel zelfkennis voor nodig om te ontdekken wat ze in werkelijkheid zijn. U leert ze beslist kennen wanneer ze zich uit de verborgenheid van het onbewuste aan u voordoen en u dat wonderlijke mensendier dat u te temmen krijgt in zijn opstandigheid, zijn verwikkelingen en intrigerende opzettelijkheden in toom wilt leren houden. Daardoor komt het ook dat het lichaam wel eens spanningen te verwerken krijgt, die zich niet zo gemakkelijk laten oplossen en waardoor een ogenschijnlijk onwelbevinden, soms zelfs pijnreacties kunnen optreden.

Het genoemde zevental heeft zonder twijfel met het astrologisch jargon te maken. Overwinnen wij onze sterren, dan betekent dit dat de heerszucht en trots verkeerd wordt tot rede. De traagheid en luiheid der maan zich verheft tot een vruchtbare imaginatie. De jaloezie en afgunst van Mercurius tot zuivere onderscheiding, de woede van Mars tot dynamisch, werkzame energie, de ontucht van Venus tot een zuiver sentiment, de gulzigheid van Jupiter tot edelmoedigheid en de gierigheid van Saturnus tot matigheid.

Zo gezien zijn zonden niets anders dan de animale verpakkingen van onze deugdelijke kwaliteiten. Zoals de eigenlijke mens is ingesloten en belemmerd door de gebondenheden van het dier der aarde en hij een weg zoekt zich daarvan te leren bevrijden, komt het begrip hoe die weg te bewandelen al meer naderbij. Tenslotte gaat het om een heerschappij, waarvan de centrale kracht zijn wils- en geestkracht is en die de ontdekker meer en meer duidelijk wordt.

Barend van der Meer

woensdag 6 januari 2010

Ik zag de schapen, groot en klein


10. - Het verloren schaap


Het was een kudde van honderd schapen en een ervan was ongehoorzaam en onttrok zich aan de troep en werd tot een zondig schaap. Het deed niet meer mee en nam zijn weg naar de bergen.
Waarom? Het was eigenzinnig en wilde weg zijn, waarschijnlijk helemaal weg en niet meer aanwezig. Het zocht niet de dood maar de eenzaamheid. Het zocht de verlorenheid. Het mankeerde, het was er niet meer. Dat nu was de eigenlijke zonde. Er niet meer zijn. 'Chata' dat eenvoudig betekent mankeren, een fout maken, iets doen ontbreken.

Het verloren schaap heeft inbreuk gemaakt op de bestaande gang van zaken. Het luisterde nergens meer naar en waar blijf je dan. Het sloeg geen acht op het geboren zijn in de collectiviteit van het dagelijks leven, in de veiligheid der gehoorzaamheid aan de clan, de stam, de familie.
Wat is dat voor een drang die het schaap verleidt de bergen in te trekken of de woestijn? Was het gebeten door de slang die het verward had met de vruchten van de boom der kennis van goed en kwaad? Of had het gehoord van de levensboom met zijn overvloed aan goddelijke gaven? Of had het vernomen van een leven dat men moest verliezen? 'Want zo ge niet verlaat alles wat ge hebt...'. Was het daarom?

Of zocht het de schoonheid van het ware leven waarvoor het zich moest kunnen losmaken van allerlei banden die hem willen weerhouden oprecht te zijn omdat in het gebonden zijn de angst schuilt. Was het een moedig schaap die de banden met zijn zusters en broeders achter zich had gelaten, de vermeende veiligheid voor zich in gevaar bracht en de geborgenheid vaarwel zei? Volgde het toch een stem in zich zelve dat het leven iets anders moest zijn dan een ingeslotenheid, een eigen huid onder vele andere huiden, een eigen hachje en de zorg daarvoor en de moeiten en de onrust en de wanorde?

Een eigen stem volgen is een hachelijke onderneming. Is het koppigheid of herinnering? Is het eigenwijsheid of geweten? Geweten niet als een affect der opvoeding van: 'dat alles niet mag', maar geweten als de stille stem van het gewetene, de stille stem die herinnert aan waar-zijn en vrijheid, aan een andere wereld, misschien in het generzijds in ons zelf.
Ligt er op de bodem van onze ziel niet een schoon rijk, een rijk van licht en vreugde en helderheid en onbevangenheid en openheid? Was er misschien, zo'n schaap toch, een gemis, een afwezigheid, een zonde in bovengenoemde zin en kende het de onweerstaanbare drang naar deze leegte aan te vullen en compleet te maken om dan weer terug te keren tot de verlaten kudde waardoor voor hem het honderdtal weer volledig was. Dat ene schaap, een op de honderd, had dat enig vermoeden van die missing link in zichzelf, van het ontbrekende en zette het alles op alles? D.w.z. het verliet alles, om deze schakel ' met alles' weer terug te vinden. Wat was die schakel?

Is niet ieder mens betrokken op het land van zijn afkomst? In ieder is de lichtschakel die hem met zijn oorsprong verbindt. Deze terug te vinden is het vinden van het innerlijk kleinood. Het zich losmaken van allerlei dwingende overheersingen en eigenaardig bindende tirannieën, biedt een eindeloze schakering van wederwaardigheden die in een bonte veelheid worden beleefd. Dit gaat gepaard met nu eens een verschrikkelijke strijd die tot in het merg wordt gevoeld en dan weer met een uitzicht op humoristische in- en doorzichten omdat de weg ter bevrijding tenslotte door vreugde-fanfares wordt begeleid. Natuurlijk worden deze spontane uitingen in vele gevallen tot stille ingetogenheid teruggebracht.

Er is veel overeenkomst met de tien fasen van de verloren os zoals die in de Zen-leer tot ons is gekomen. De herder gaat uit om zijn weggelopen os te zoeken. Hij is 'verdwaald op de onbegaanbare paden van de verre bergen'. Wie weet was ook hij op weg de grazige weiden te ontdekken. De herder is vele malen het spoor bijster maar eindelijk vindt hij het.
Het eerste spoor is gering en nauwelijks te herkennen. Het is moeilijk het niet over het hoofd te zien. Is het niet altijd als het zoeken naar iets kleins, een zachte klank, een stille klop? Speuren we niet altijd naar de ontmoeting als naar een kiem, een gering geworden leven, een tarwekorrel die verging in de aarde, een penningske, een muntje, waarvoor het hele huis werd ondersteboven gehaald? Iets dat pasgeboren was? Het kindje dat nog niet eens geglimlacht heeft? Het stille uitzien, het wondere sentiment, het nog onberoerde en zachte. Het zachte overwint het sterke, zegt Lao Tse. Het geringe overwint het grote. Het kleine spoor leidt tot de overwinning al is het dan na hevige strijd.

Want de herder vond de os. In het Zen-beeld was het een verschrikkelijke strijd hem te overmeesteren en te temmen. Hij was namelijk helemaal verwilderd geworden. Maar het gelukte. Het is het ogenblik 'dat het lied van de nachtegaal klinkt'. Hier op deze schone plaats kan niets zich verbergen. De wind is zacht en de wilgen zijn groen langs de oever. Maar de kracht van de os is onuitputtelijk. 'Hij stormt naar het hoge plateau boven de wolkennevels of staat plotseling in een onbetreedbaar ravijn'.
Maar de herder heeft hem overwonnen en maakt hem gehoorzaam en rustig. Ongeboeid volgt hij tenslotte zijn meester en deze zet zich schrijlings op zijn rug. Hij haalt zijn fluit tevoorschijn en melodiërend komt de herder thuis.
O, dat thuiskomen. De deur is open en niets is er dat hem weerhoudt. Het uitzicht is schoon en vrede ademen aarde en hemel. De verre bergen doen alle strijd en lijden vervagen. De os ligt vertrouwd te herkauwen in zijn stal. Alles is terug. En in die heerlijkheid vergeet de herder de os, verlaat zijn huis en keert zich naar het vele en de mensen om te vertellen hoe hij zijn verdwaalde os gevonden had en hoe blij hij was.

Maar in de geschiedenis zoals wij die kennen is het kalf, het schaap, het lam weerloos. Het is stil en rustig als het wordt gevonden en de herder neemt het op zijn sterke schouders en vlijt het om zijn hals en brengt het weer thuis.
Wat heeft het lam gevonden door gevonden te worden? De open deur die toegang geeft tot de eeuwig grazige weiden! De volheid van het ware leven waarin geen verboden zijn, geen angsten en geen overtredingen. Want alles ademt er harmonie en de goedheid van het leven. Wat is er dan te overtreden en wat voor zin heeft daar de angst? Daar is het binnengaan in een nieuwe wereld. In ons het geringe spoor, het niet geziene dat toch de oorsprong is van alle werkelijk zien. Het verbindt ons met de andere wereld in ons over de drempel van de open deur.

De mensenzoon is de innig liefdevolle en zeer schone en stille mens, de mens van het ontkiemen van het verrijzende leven, van de wedergeborene. Als de grote verandering heeft plaatsgehad is er geen onderscheidenheid meer voor het schaap in zijn verlorenheid, de zoekende herder en de mensenzoon als open deur. Het is alles één geworden.
De geschiedenis van het verloren schaap leert ons dat het leven bij het einde begint. Het leven loopt ten einde en dat is tot aan de grens. Maar de grens van wat? De grens van ons lichaam? Onze huid? Blijven we in onze huid tot ontbinding overgaan of is er een moment, een moment der verlorenheid dat wij over een drempeltje ontsnappen naar 'de andere wereld'? En wat is eigenlijk die andere wereld?

Het is dezelfde wereld waarin ook de naakte jongeling ontsnapte die het nachtgewaad achterliet in de grijpende handen van zijn achtervolgers. Er is een moment binnen in ons waarop we over het drempeltje gaan als we tenminste willen. We hebben dan 'als de kinderen' onze kleren onder de voeten als een bundeltje gelegd en naakt gaan we over de drempel.
Deze overgang is een einde en tegelijk een nieuw beginnen. Iemand die dit moment vindt in het ogenblik waarin hij leeft, heeft het voor altijd gevonden. Want het afscheid staat altijd voor de deur. Dit behoeft niet zijn neerslag te vinden in een zwaar op de hand memento mori. Het gaan van onze levensgang is als het vallen van de ene voet op de andere. En ligt daarin niet het hachelijke moment? Want er is een ogenblik dat we op één voet staan. Dat behoeft niet te betekenen: met de ene voet in het graf, nee, maar met de ene voet in wat nog niet eerder is geweest. In het nieuwe. Het binnengaan in het nieuwe bij iedere stap; dat is ieder ogenblik.

Wat verbindt de interval tussen systole en diastole, het ja en het nee, het ene en het andere, yang en yin, de in en de uitademing, het begin en het einde? Wat rijgt het ene aan het andere? We weten wat de klop is van het hart. Weten we ook wat de klop is van de ziel?
Simone Weil zegt dat het Griekse woord dat men met geest vertaalt, letterlijk vlammende adem betekent, adem met vuur vermengd. Dan brengt ons die vlammende adem dicht bij de wedergeboorte die in onze ziel plaatsgrijpt in een vermenging van water en vuur. Wat wordt geboren uit de in- en uitademing, uit onze hartenklop, uit Ik-inademen en Aum-uitademen. De kracht van bim-bam en tik-tak. Waar is het einde van I en het begin van A? Het kostelijk onnoembare moment tussen 'niet meer en nog niet'. Hier ligt de open deur. Hier is het ogenblik ter ontkoming, het ogenblik der verandering.

Hier is het begin van het eind. Hier is de doorbraak van de huid, van de begrenzing en het binnengaan in een nieuwe wereld. Al het andere heeft de mens verlaten. Zoek dit kostelijk moment, niet van de man, noch van de vrouw, maar van de mensenzoon als open deur. Dit is de open deur ter ontkoming en het mensenkind gaat zijn eeuwige vrijheid en zaligheid tegemoet.
Als de herder het verloren schaap gaat zoeken verlaat hij zijn relatie met de kudde. Hij zegt niet: o, die kudde is sterk genoeg en redt zich wel. Niet daarom gaat hij het verlorene zoeken. Nee, maar zijn aandacht is bij het verlies van het zwakke, het zwakke punt, de zwakke schakel, de zieke, de mindere, de verlatene en de verlorene. Dit is het wat hij naloopt. Want dit is het ook dat bij zijn terugkeer met het gevonden schaap de kudde, het geheel in stand houdt. D.w.z de honderd is weer compleet - het volmakende is weer als een blijvende werkzaamheid in de collectiviteit aanwezig.

In het zwakste van zijn kudde ligt het behoud van het geheel bewaard. In het allerkleinste speelt en beweegt het volkomene. De kudde is geen volkomenheid. Dat is iets dat verlaten worden kan. De kudde is een gezamenlijkheid, een kracht en macht, een sterkte, en zijn leiders gaan vooraan. Maar in het kleine, het verlorene, het uiterst fijne, het atoom, het zielevonkje van de geest, daar ligt het eeuwige onuitblusbare beginnen, in de beginne, het onuitroeibare en onsterfelijke, het blijvende en het trouwe, dat is de open deur, daar is de mensenzoon.
Want de mensenzoon gaat niet vooraan. Hij draagt geen vaandel en roert geen grote trom. Wie ziet hem? Wie ziet hem eigenlijk? Niet doordat men beelden voor hem opricht en prachtige kathedralen. Niet als men roerend eenvoudige kapelletjes langs de weg plaatst, ofschoon het bouwseltje zeer nederig is, bijna een stal. O neen, wil men hem vinden, die de open deur is in uzelf, ga dan de lange en moeilijke en steile weg en laat u niet afschrikken. Al die verschrikkingen zijn maar de spiegelbeelden van uw eigen angsten en vrezen en dus niet werkelijk.

Daarom: volhard tot het einde want daar wacht u een nieuw beginnen. Subtiel, verborgen, stervend, vergaand, ontbindend, en in al die vermenging de verrijzenis van de glans die een zang is, van het woord dat een licht is, van de schoonheid die de liefde is. Daarom: het kan niet missen. In het spoor is het begin van het vinden. Het spoor is ook in de vrucht die ten dode is gewijd. In de verrotting van de vrucht vangt de boom in zijn voleindiging aan. De oude boom leeft voort en blijft bestaan gelijk de kudde. Maar de nieuwe vindt een begin in de ondergang van de vrucht. De vruchten vallen af, zij verlaten de boom en vallen in de aarde en ontbinden en daarin veroorzaakt de boom zichzelf wederom tot boom.

De verdwaalde jonge vruchten zijn als de verloren jonge dieren, het lam Gods, waarvoor de goede herder zijn leven laat. De goede herder laat het om het zelf weer te ontvangen, vernieuwd, in de glans van het beginnen en wordt weer tot vrucht in een eeuwig rijpen. De goede herder laat het om het zelf weer te ontvangen, vernieuwd, in de glans van het beginnen en wordt weer tot vrucht in een eeuwig rijpen. De goede herder is het eeuwig rijpend beginsel in de mens, onuitroeibaar als het mysterie van het leven zelf. De goede herder, de mensenzoon geeft van ogenblik tot ogenblik zin leven als een ononderbroken geboren worden, een ononderbroken vernieuwing. Er is geen plaats voor vasthouden, voor zelfhandhaving of perfectionering.
Zij die zichzelf zoeken in zelfzuchtig drijven zijn geen ware herders. Zij zijn de bedervers, de machthebbers, de slavenhouders en de dwingelanden.

Zij roepen zich uit als herders der verlaten kudde, bemoeien zich met de menigte als massa waarover zij zich ontfermen. Zij nemen ingrijpende maatregelen, keren de dingen binnenstebuiten, leven met hen in een voortdurende omwenteling, verbeteren en breken af, maken zich oneindig druk, hebben haast, brengen slagen toe als ze het nodig vinden en komen dan weer met pleisters om op de wonden te leggen. Ze zien niet op tegen ontelbare moorden, intrigeren altijd en gaan vooraan met ijzeren gezichten en gepantserde vuisten. Ze geven altijd maar leiding en delen taken uit en opdrachten. Als de omstandigheden het nodig maken schieten ze op hun medemensen, plaatsen ze in kooien of nemen hen gevangen.
En onderwijl gaan geslachten onder en maken plaats voor nieuwe, eindeloos. Van een open deur hebben zij nooit geweten of ze zeggen in mateloze zelfverheffing: dat zijn wij. Zij zijn de grootste vijanden van het geestelijk leven in vrijheid, waarheid en schoonheid.

Merkwaardig is dat herinnerd wordt aan de ene zondaar die zich bekeert en meer vreugde onder de engelen oplevert dan de 99 anderen die de bekering niet nodig hebben. Daarom begrijpen wij de vreugde die de vrouw beleefde als zij het verloren penningske weer had gevonden. Zij ging feesten met de buurt en kon haar geluk niet op. Zij moest het delen met de anderen. Er was geen andere mogelijkheid. Zij kreeg door het terugvinden van het muntje deel aan de vreugden der hemelse scharen, te beginnen bij de Seraphim en te eindigen bij de aartsengelen. Zij ontdekte dat de hemelen lachen, de vreugde Gods bij zoveel openheid.
De blijheid om het geringe, het kleine ogenblik waarin de reddende genade zich kenbaar maakt. Bij de Zenmeesters is het de les van de os, bij de bijbellezers is het het schaap en het bescheiden muntje of de tarwekorrel en het mosterdzaad. Het is overal ter wereld hetzelfde waar het oog ook speurt, het zal het kleine en geringe vinden. Het doet er allemaal niet toe. Of het vee is of geld. Er wordt niet meer gespaard en niet meer gerekend, want door de open deur stroomt de goedertierenheid binnen en de overstelpende stroom uit de hoorn des overvloeds. Daardoor gaat alles in elkander grijpen en weten we wat het zeggen wil in het geheel te leven, in de wisselwerking van alles en allen, in het eeuwige stirb und werde waardoor de mens opeens geen 'trüber Gast' meer is op dit arme ondermaanse.

Het is dan nodig dat wij onze ziel weer terugvinden. Dat we haar fijne en zuivere aanvoeling wederom verwerven. Dat het innerlijk 'oog' de fijnste beweging in het opkomende leven van het hart bespeurt.
Het kleinood heeft een schone glans. Ge kunt het nooit verkopen al zou men u ook alle schatten der wereld bieden. Want het heeft geen prijs. En hij die dacht het te kunnen kopen zal slechts al armer en armer worden. Ook kunt ge het niet schenken wanneer ge het gevonden hebt. Aan wie zoudt ge dit moeten doen, want niemand kan de waarde kennen die het zelf niet verworven heeft.
Daarom, ik werp het weer in de oceaan van mijn verlorenheid en het zal zeker weer uit de golven verrijzen en de verrukking zal zo zijn alsof zij nooit een einde neemt, als de vreugde van een eeuwig vernieuwd wederzien.

En de mensenzoon zal staan op de drempel van het nieuwe beginnen, altijd en altijd. Dat is de open deur en wij begrijpen de vreugde die een mensenkind ten deel zal vallen en die zelfs die der engelen zal te boven gaan.
We hebben een waarachtig geweten dat nooit begeleid wordt door angst en bedreiging der opvoeders. Nooit door: je moet. Het geweten zegt niet: Je moet. Het kent geen bevel. Het heeft een fluisterende stem en werkt als een herinnering. Als de zang van een verre vogel. Het geweten als een herinnering is eerst vaag als een belofte die bijna niet te geloven is, een herinnering aan het land van generzijde waar geen mens is afgesloten, al heeft hij zijn ziel nog zo afgegrendeld.
Het helpt niet. Het aldoordringend-noodwendige, de stem van de roepende, de zachte stem, de stil naderbijkomende, de hand die zich uitstrekt om het stervend vogeltje weer op te nemen en de kracht die het vogeltje maakt tot een zich verheffende phoenix verrijzend uit de brand. Het bespeuren van het nieuwe, dat binnengaan is in het binnenste, de ademtocht die is als vuur en die ons beroeren komt alsof reeds de aarde brandt. O, het is te bemerken, te horen, te gevoelen, te beleven en wij zeggen: zo fijn is de stem van het geweten, zó fijn:

Mijn oor speurt naar beweging in de adem van mijn ziel.
Ze blaast mij aan en ik luister vol verwachting.
Ze vraagt zich mee te delen in mijn taal en ik verga bijkans en zeg: hoe moet ik dit vertalen, dat ieder mij verstaat?
De stem zegt: ik ben zonder zorgen, dus wees zelf onbezorgd.
Ik ben zonder vrees, wees zelf ook niet bevreesd.
Ik kom tot u als adem van het leven dat niet vergaat.
Geef mij uw adem en ik ruil met u.
Geef mij uw stem in uwe taal en ik schenk mij aan de uwe.
Ik ben wel als een vuur maar ik verschroei u niet en het licht dat ik verspreid dat is vol zaligheid.
De deur staat open wijd, en ik kom binnen op uw roep en verlaat u daarom niet meer wat er ook kan gebeuren.
Ik ben de minnaar van uw ziel en deze ziel is mijn.
Omdat ik haar bewoon, doordring, liefheb en vervul.
Ge maakt uw innerlijk tot mijn bruid en samen leven wij, nooit meer te scheiden in het hoog vertrek.
De vervulling der verlorenheid.

Dit zwakke ogenblik, hoe ongrijpbaar is het. Het vlucht onmiddelijk weer weg. Niet vasthouden, stil blijven en de beweging volgen als een eerste hartslag. Luister met het zuivere geweten en maak het aan het oor gelijk. Dat is op de grens van alle weten, van zeker weten, want zie daar ligt het open land. Vervaagd is de grens tussen gisteren en vandaag. Opgestaan is de herinnering, die werd tot zekerheid in aanwezighdeid.
Is dat niet de bezinning? Het speuren van het ene ondoorgrondelijke, in nemen en in geven, in verwekken en in baren, in geboren worden en sterven, de ononderbroken gouden draad van het lied van het open leven, het lied van de mensenzoon.

Barend van der Meer