Ook in Ezra staat dat er, als een klein ogenblik, ons een genade geschied is, om ons een ontkoming over te laten, en ons een nagel te geven in de heilige plaats om onze ogen te verlichten en ons een weinig levens te geven.
Wat Paulus met de aanduiding 'wij zullen wel niet allen ontslapen, bedoelt zal slaan op Ps. 13:4, dat luidt: ... 'mijn God, verlicht mijn ogen, opdat ik in de dood niet ontslape'.
De zelfverandering die door wilsomkeer plaatsvindt leidt niet bij een ieder direct tot de overwinning van de dood maar wel uiteindelijk tot het gevolg ervan. Want niet sterven in de dood betekent: in het bewustzijn te ervaren dat de dood het leven niet vermag te onderbreken, zodat een mens daardoor het eeuwige leven zal kennen.
In Ezra is sprake van de bouw van de tempel en de aanduiding dat ons een nagel gegeven is ter ontkoming duidt op het bouwen in ons lichaam, d.w.z. in onze ziel aan de tempel die wij zelf moeten worden. Niet alleen Jezus spreekt over de tempel van zijn lichaam maar ook Paulus: Weet gij niet dat ge Gods tempel zijt?
Deze tempelbouw duidt niet op een eigen persoonlijk tempeltje maar betreft het bouwen aan de verborgen tempel der mensheid, waaraan ieder mensenkind een steentje kan bijdragen.
Het feit dat een mens werkelijk deze weg kiest, het begin zijner zelfverandering, wordt als een genade en redding beschouwd en tegelijkertijd als een innerlijke noodwendigheid die de enige mogelijkheid is uit de doolhof van de wereldintrige te geraken en deel te krijgen aan de harmonie van het geheel, de niet te verstoren eenheid van het licht van de geest.
Hij moge dan aanvankelijk nog zo vervreemd zijn van zijn oorsprong hoewel zijn eigen leven er in geworteld is, naarmate hij meer de duisternis der innerlijke onbewustheid met de vastberadenheid van zijn besluit en de volharding van zijn vernieuwend geloof tegemoet gaat, zal hij des te zekerder de bres doorbreken in de afgescheidenheid van het dodelijk bestaan.
Op die weg komen wij op een wijze die niet misverstaan kan worden tot de erkenning dat wij het zelf zijn die ons in deze zo vaak beschimpte kwalijke toestand gebracht hebben. In dat geval houdt ieder zelfbeklag op en redt de mens zich uit de vernederende verstikking van zijn zelfmedelijden.
Het is de gouden nagel van onze geestesvonk die ons hier de weg doet herkennen. Alle bijgeloof dat het andere machten en krachten zijn die ons parten gespeeld hebben of ons willen vernietigen, lost op. Wij deden en doen het alles zelf en houden door ons liefdeloze oordeel situaties in stand die altijd weer de kiem der vernietiging en wanorde in zich dragen. Wij zijn het zelf die toelaten dat wij tot slaaf en onderhorige gemaakt worden. Wij zijn het die ons met een lichaam bekleed hebben dat wemelt van angsten die wijzelf in onze verbeelding en denken vorm gaven. De wereld is vergiftigd met angst en de oorzaak daarvan is dat ieder mensenkind het zijne ertoe bijdraagt. Als er honderd fabrieken zijn die de lucht verontreinigen dan zal dat alleen lokaal een last veroorzaken. Maar zijn er duizenden en miljoenen (en een auto is ook een luchtvergiftiger) dan wordt het moeilijk een gezonde leefruimte te vinden.
Zo zijn er vele mensen niet anders dan angst en zorgenfabrieken. Eigenlijk weet een ieder wel dat hij altijd verantwoordelijk is voor zijn eigen leven. Natuurlijk kunnen wij spreken over de macht der onbewustheid en der duisternis. Maar is onwetendheid een excuus? Sinds eeuwen geldt in het Oosten avidya = onwetendheid als de grootste zonde. Wij zeggen: wat niet weet wat niet deert. Maar wat wij niet weten moge onszelf dan niet deren (wat nog te bezien is maar het deert een ander omdat wij machteloos staan als er wat gebeuren moet dat een ander helpen kan. Beademing van mond tot mond heeft menig mens gered. Welnu, er is ook een beademing van ziel tot ziel.
Wij scheppen altijd tegenstellingen als wij beweren dat het een ander is die het heeft gedaan en niet wij zelf. Doordat wij een ander aansprakelijk stellen leven wij direct in tweedracht en is de eenheid die harmonie is, verbroken. Wij leven in een verbroken harmonie. Wij geloven in de meeste gevallen alleen maar in de man en de vrouw en vergeten dat zij mensen zijn. Wij geloven in het licht en de duisternis en geloven niet in de ene klank die uit beider inwerking voortkomt. Zo is het ook met goed en kwaad. Wij durven het kwaad niet bewust in ons te betrekken en op te nemen in onze menselijkheid opdat het zich verzoenen zal met het goede dat er is en waaruit een nieuwe gestalte wordt geboren. Als ik mij met mijn angsten verenig en daardoor hun oorsprong bewust word krijgen deze afbrekende krachten een nieuwe functie in het ontstaan van het innerlijk evenwicht. In de werkende eenheid is alles één. Er is niets dat er buiten valt. Maar het kwaad is dan geen kwaad meer en het goed niet eenzijdig goed. Goed is één en één is God. Laten wij ons bewust worden van de levende God waarin geen goed en geen kwaad is omdat de afzonderlijke begrippen hebben opgehouden te bestaan. Als wij iemand beoordelen als slecht, zijn wij het die het slechte een afzonderlijke plaats geven en als zodanig op een mens projecteren. Maar in het bewustzijn van de levende God gaat alles wat wij kwaad noemen teniet en blijft alleen het ene over. In ons oordeel over anderen, waarin wij die anderen bepalen of vastprikken komt dan noodzakelijk de idee dat wij veel beter zijn dan wat wij veroordelen. In de eenheid is dit alles niet. Het is er in opgelost en er is geen oordeel meer. Waar wij in gevangen zitten zijn onze vooroordelen en deze worden in ons brein geboren. In het bewustzijn van ons verstand leven wij in afgescheidenheden en daar is het waar het kwaad gevormd wordt. Kwaad noemen wij wat ons schaden kan. Maar in ons binnenste rijk kan niets meer ons schaden omdat wij niets te vrezen hebben.
Wij ontwaken in een nieuwe wereld tot een nieuw leven, waar de dood niet heerst al zouden wij er duizend doden voor gestorven zijn. Alles wordt ons daar helder en duidelijk en het is onbegrijpelijk, wat wij ervaren, voor ons brein omdat dit het niet bevatten kan. De ziel kan het bevatten en deze vervult ons lichaam, zodat alle organen er deel aan krijgen. Het begrip op zichzelf is dood als een loze vorm. Daarom willen wij het begrip maken tot een levend woord, dat speelt en schept en leven schenkt.
Als ik dorst heb, heb ik water nodig en niet een begrip. Water is geen begrip. Water is iets dat mijn dorst lest. Zo is het met alles in het leven. Leven is geen begrip, maar leven. En leven begrijp ik niet, maar ik leef. Ik ben ervan vervuld en gevoel het niet alleen in mijn lichaam maar ook in mijn ziel. En dat het is in de woorden die ik schrijf omdat het leven uit mij opwelt en vorm aanneemt in dit woord. Maar het leven zelf doorstroomt, doorstraalt, doorlicht mij en ik ken er uit ervaring de oorsprong van en die oorsprong noem ik God. De mens leeft in God en hij is het zich niet bewust. Daarom moet hij zoeken in de donkerte van zijn onbewustheid, hij moet de weg in zichzelve zoeken en zien te ontwaren dat 'het licht in de duisternis schijnt'. Heeft hij een weinig van dat licht gevonden door liefde en aandacht ervoor, dan zal hij telkens weer dit sprankje opzoeken in zichzelve en er altijd naar uit blijven zien, als een geliefde naar zijn geliefde. Want het geliefde is als licht. Hij maakt het licht tot zijn geliefde en daarin is de heiligheid van het Hooglied en van Dante en Beatrice en van Tutu en Ani in het Egyptisch Dodenboek. Voor ieder mensenkind schijnt er een licht, niet als een begrip in zijn hoofd, maar als iets levends en opwekkends in zijn ziel. Dit laat zich eenvoudigweg niet verduisteren. Hij zal het voortdurend willen als hij de ambrozijn ervan eenmaal gegeten heeft en de nectar ervan geproefd. Dit is een licht en een liefde die geen roes veroorzaken maar die helder schijnen en meer naarmate het bewustzijn sterker wordt en het dus beter kan verdragen. Alles wordt tenslotte opgenomen in het licht. Alle ergernis, alle haat, alle onverzoenlijkheid, alle afgescheidenheid en alle oordeel en afzonderlijkheid. Want u begrijpt toch dat daarin geen enkele discriminatie is. Daarom: God omvat alle mensen en de mensen weten niet hoe veilig ze zijn. Alle afgescheidenheid gaat in het oorspronkelijk lichtbewustzijn teniet, alle begrippen die wij gevormd hebben komen in hun ijver toch maar te willen voortbestaan tot rust. Alles wordt ineens een schoon en harmonisch mozaïek waar de donkere en de lichte effecten op hun plaats zijn. Ook de hel is in die visie opgenomen en zelfs wat een mens buiten de hel plaatste, als niet in aanmerking daarvoor komend, als het bestaan der lauwen, zij zijn alle gerangschikt en precies waar zij zijn moeten in het geheel.
Daarom: leef in het geheel dat het licht is. Dit licht is de allerbinnenste essentie van het leven. De allerbinnenste essentie van het leven is God en het is de mens die dit in zijn allerinnerlijkste binnenste van zijn eigen leven kan beleven. Een mens, een ieder is geworteld in het rijk van de geest, het lichtrijk 'een ieder mens komende in de wereld', staat er in het Johannes-evangelie. Dit is waar want als iemand het ernstig is gaan zoeken zal hij dat als waarheid bevinden en het is een onverzettelijke waarheid. Een eeuwig feit. Daarom probeer ik dit op allerlei mogelijke wijzen te zeggen om het in zo veel mogelijk talen te vertalen. Ook is dit niet waar sinds de geboorte van een bepaald mens of voorganger, wie dat dan ook is. Is er niet over gesproken als: voor de grondlegging der wereld? Geen enkele groep of vereniging kan zich het recht voor zich alleen aanmatigen in dit geval te beschikken over het licht der wereld. Zelfs een christen niet. Velen noemen zich christenen maar beantwoorden niet aan dit levend, stralend en werkend beginsel dat hun in aanraking zou moeten brengen met het waarachtige zijn dat is van eeuwigheid tot eeuwigheid, waarin geen verlies meer te betreuren valt maar dat van de grootste gelukzaligheid is ook temidden van een verduisterde wereld. Want dit is het verrassende. Indien een mens naar aanleiding van dat woord gaat zoeken naar het licht der wereld dat met zijn geboorte hier een entree heeft gemaakt dan zal hij het zeker vinden. De moeilijkheid is alleen dat hij de afgescheidenheid overwint die hem van zijn oorsprong scheidt, een afgescheidenheid die voor hem aanvankelijk ondoordringbaar en ondoorbreekbaar lijkt en die toch opgeheven worden kan. Dat een mens hierbij de hulp inroept van Christus of een Heiland waarin hij zijn geloof heeft is heel begrijpelijk en ligt zelfs voor de hand. Ik zou haast zeggen, zonder die hulp redt hij het niet. Het gaat hier immers niet om het 'alleen doen' uit een soort van eerzucht van: dat varkentje kan ik alleen wel wassen. Hij zal tot de ontdekking komen dat de nood waarin hij naar zijn afgescheidenheid verkeert zeer dwingend en zeer dreigend zijn kan. Dit is weliswaar een spel in zijn verbeelding van die duistere machten zelf waaraan hij dan is uitgeleverd, maar het ligt voor de hand dat hij alle hulpmiddelen te baat neemt om onder die dwangmatige toestand van lijden of vereenzaming uit te komen. Want wat een mens zelf aanricht om die afgescheidenheid te beladen en te belasten grenst aan het ongelooflijke. De hardheid van zijn oordelen hetzij t.o.v. zijn medemensen of t.o.v. zichzelf of van een andere vermeende godheid is menigmaal als graniet. Daarop is hij dan nog trots ook en zal zelfs zeggen: dat is de rots waarop ik mijn huis gebouwd heb. Dan blijkt het achteraf een erg kale onvruchtbare rots te zijn omdat hij dacht: de ondoordringbaarheid van Gods rijk bestaat uit deze heiligheid. Hoe weinig weet hij van heiligheid die van een zeer zachte, innige, uiterst gevoelige en subtiele substantie is zo, dat uit haar natuur er niets verraderlijks mee gebeuren kan. Het heilige is de onaantastbaarheid en in die zin de ondoordringbaarheid van Gods substantie waarin het vorm aanneemt in de mens om zich mede te kunnen delen omdat liefde een zich schenken het inwezen Gods is. Niet de plant is de aarde waarin zij geworteld is maar zij betrekt haar krachten uit het aarderijk. Zo is niet de mens God maar hij is geworteld in zijn rijk en daardoor kan hij, door zich dat te herinneren en er in overeenstemming mee te leven, deel krijgen aan het licht en de liefde die er het inwezen van zijn. Inderdaad Ezra zei het heel bescheiden: - 'om ons een weinig levens te geven'. Met dat weinige is het zo gesteld dat als de mens het leert kennen het hem als onbegrijpelijk veel voorkomt en zijn dankbaarheid ervoor overstromend wordt.
Dus moeten wij de duisternis binnengaan waarin het licht verborgen schijnt. Dat is het afschrikwekkende. Menigeen zegt: 'Dank je hartelijk om de duisternis binnen te trekken en naar een licht te zoeken dat ik helemaal niet zie en waarvan ik niets weet. Wie zegt mij of je niet wat praat omdat je je dat verbeeldt of omdat je je dat met een levenslange halsstarrigheid hebt wijsgemaakt? Als je jezelf een leugen hebt opgedrongen en je houdt het maar strak en stijf vol, dan neemt tenslotte je onderbewustzijn die leugen tot zich en realiseert ze op zijn manier'. Je eigenlijke geest en geweten weet wel beter.Die accepteert geen zelfmisleiding maar wordt door de harde en brutale dwang der leugen in een hoek gedreven. Maar de wet van het onderbewustzijn leert dat alles wat je er in afdrukt er op een of andere onverwachte wijze ook weer uitkomt, al was het een draak met zeven koppen. Daarom lijkt die auto-suggestieve instelling van 'het koninkrijk is binnen in mij' als argument aanvankelijk steekhoudend. Maar als de draak er dan uitgekomen is is, misschien wel schoon versierd met een drakerige muil die rook en vuur spuwt en hij zich als zodanig heeft voorgedaan in een droombeeld of in drakerige gedragingen, dan is het daarmee ook afgelopen of de drakendromer moet dan een denkabonnement op hem nemen en het beeld zonder onderbreken blijven voeden. Maar hoe moet het verklaard worden als iemand beweert dat hij in zich het rijk Gods gevonden heeft en het licht en de zuiverheid, de kracht en de heerlijkheid ervan beleeft, niet omdat hij het als bij een computer van buitenaf erin stopt maar omdat hij het zich van binnenuit als de grootste realiteit vermag te openbaren, een werkelijkheid waartegen iedere andere realiteit teniet gedaan wordt omdat het een aloverwinnende werkelijkheid is. Dit zou een zeer gelukkige situatie opleveren, niet van een zelfzuchtige en verstarde onverstoorbaarheid, maar die van die merkwaardige zekerheid waarin de mens weet dat hij op een wijze liefheeft die door niets en niets onderbroken worden kan. Dit is een stralende en zeer positieve werkzame onverstoorbaarheid. Dit stelt hem in staat bij wijze van beproeving, de diepste verlorenheid te doorstaan, waarin hem iedere hoop, iedere verwachting naar toekomende dingen, iedere eerzucht van te willen bereiken of te willen bezitten uit hoofd en hart geslagen wordt. Want het koninkrijk deelt zich mede aan hem die zich leeg gemaakt heeft van iedere verwachting, van iedere sentimentaliteit en van ieder machtsgevoel. Hij zal immers tot niets teruggebracht worden in de duisternis, tot een enkel punt, tot een klein ogenblik, een nagel in de heilige plaats alsof hij geheel en al waardeloos is geworden?
En in dit verloren ogenblik zal hij het licht bespeuren dat in zijn duisternis schijnt en het zal zijn weg gaan verlichten meer en meer. Later begrijpt hij: ik moest ruimte maken voor de levende God en al het vergankelijke en dode moet daarvoor uit mij weggeruimd worden. Dit is geen farce, noch een auto-suggestie. Het is een belevenis, een ondervinding, die nooit vergeten worden kan en er toe bijdraagt dat al het komende als ontstellend, toch door dat ene kleine ogenblik verzwolgen wordt en het zegevieren van het licht tot gevolg heeft. Dat heet: de dood is verzwolgen ter overwinning. En het eeuwige leven doet zijn intrede in het bewustzijn en maakt zich kenbaar door dat allergevoeligste innerlijke organisme in de ziel dat aldoordringend in zijn golflengte, lichaam en verstand bereikt en de grote levensvreugde doet ontsteken. Het is het leven bij uitstek. Er is geen angst meer, het kent geen overmoed en behoeft voor niets terug te deinzen, voor geen dood, geen verlies, voor niets dat ons uit handen gespeeld kan worden. Wat zich volstrekt is dat niets ons meer ontbeert, in de hemel niet en op aarde niet. Hier hebben het begin en het einde elkaar gevonden en het omsluit het gezochte licht, de gezochte kracht en de ononderbroken stroom van het nieuwe leven. Hier baten geen scherpzinnige drogredenen, noch afkerige redeneringen. Het verstand zwijgt en wordt dienstbaar aan het universele leven. Zeker, als wij dus toch onze innerlijke duisternis binnengaan worden wij ermede vereenzelvigd. Wat wil dat nu? Maar het gebeurt. Heeft iemand wel eens bemerkt dat de dingen gebeuren ook in en met hem zelf, zoals het buiten regent en onweert? Het zal niet in zijn hoofd opkomen om het niet te doen regenen en tegen het onweer te zeggen: stil. En eveneens zal de mens die de duisternis binnengaat, belevenissen hebben die hij misschien liever niet had en waarvan hij zegt: ze gebeuren, ik kan er niets aan doen. Ik kan het niet laten ophouden. Maar hij vergist zich. Indien hij goed nagaat: bij zichzelve wil hij het niet laten ophouden. Er zijn duistere en strelende machten en neigingen die hem parten spelen en zo verfijnd zich aan hem mededelen dat hij zegt: dit is het wat ik zoek en deze dingen zijn op mijn weg gekomen. Maar zijn innerlijk leven dat dus aanvankelijk nog donker is zal juist daardoor zich te kennen geven als de zaken die in het uiterlijke leven gebeuren en waarvan hij zegt: daaraan kan ik niets veranderen, ik kan er niets aan doen. Hij was eigenlijk gewend om zo te praten. Maar nu blijkt dat hij er wel degelijk wat aan kan doien. Hij kan direct aan het werk gaan. Hij kan zijn stemming veranderen, hij kan het laten ophouden met regenen in zich, hij kan beheer krijgen over zijn eigen gedachten en zijn eigen gevoelens. Hij kan de waarde ervan schatten en weten of hij blij, ontevreden, ontstemd, roekeloos, hatelijk en onhandelbaar is. Hij zegt: ik heb het recht om onhandelbaar te zijn en hatelijk en geërgerd. Waar moet het naar toe als ik niet een geërgerd mens zou mogen zijn of een boos mens. Het is toch mijn eigen onhandelbaarheid, enzovoort. Natuurlijk. Ieder mens is een eigenheid en als eigenheid heeft hij het recht ogenschijnlijk, laten wij zeggen oervervelend te zijn. Maar het merkwaardige is: dat is niet waarin hij is geworteld. Zijn ware natuur is een lichtnatuur en zijn ware gestalte is een lichtgestalte. Ik meen niet dat hij daaraan moet beantwoorden. Dat kan hij niet wanneer hij verveeld is en daarmee nog ingenomen is bovendien. Wat werkelijk geschiedt is dat hij deel uitmaakt van een zone van vervelende golflengten en als hij daarop eenmaal afgestemd is zegt hij: zo ben ik nu eenmaal. Hij wil het en hij kiest het en dit kan hem zo bevangen dat hij niet eer opmerkt hoe vervelend hij is (ook voor anderen) en toch alleen maar aan impulsen toegeeft die hij zich niet bewust is. Dat brengt het bginnengaan in de duisternis nu eenmaal met zich mede. Men doorschrijdt ogenschijnlijk eindeloos vele trappen van impulstrillingen die ieder hun eigen kwaliteit hebben en waarvan het soms heel lang duurt voor dat een mensenkind ze bewust wordt en hij voor zich het liedje neuriet; hoe kàn een mens toch zo vervelend zijn. Zo komen wij tot de ontdekking dat wij aanvankelijk ingehuld zijn in een kriskras van werkingen en trillingen die ieder op zichzelf tot een bepaalde impulszone behoren. Het heeft geen zin deze alle van namen te voorzien, maar wel is het van betekenis ze in zichzelf bewust te worden als evenzovele levensverschijningen. Tenslotte gaan wij de duisternis binnen en willen langzamerhand lichtkringen naderen waaraan ons bewustzijn deel heeft zodat wij kunnen zeggen: wij ontwaken in een nieuwe wereld. Zo zijn er nieuwe werelden evenals er werelden van radiotrillingen zijn die ieder een bepaalde kwaliteit weerspiegelen. En nu is het de kunst om te leren bij geen van deze merkwaardige donkere en lichtere kwaliteiten stil te staan. Op die innerlijke weg is geen stilstand of wanneer men geneigd is aan traagheid toe te geven zal men bemerken dat men wel op een bepaald niveau zich kan handhaven maar wanneer de drang ontbreekt naar vernieuwing, ontstaat er toch een sleur als wij nu maar blijven willen waar wij eenmaal zijn. Het is wonderlijk. Wij moeten op die weg voortdurend verder gaan, want leven is beweging en hoe sneller de trilling waaraan onze innerlijke beweging deel krijgt des te hoger, des te lichter en gemakkelijker stijgen wij. Het is dan wel te begrijpen dat de duisternis uit verdichte substantie bestaat in ons die wij al meer en meer doordringen en waarin onze ogen toch meer gaan onderscheiden. Dat is het begin van de innerlijke bewustwording en de bevrijding uit duisternis en verstrengeling die wij op die wijze tegemoet gaan.
Begrijpt u dat de vernieuwing berust op een opwaartse gang al naar de treden van ons bewustzijn? Maar dat het eerst alles in duisternis gehuld is en er sprake is meer van een indaling dan van een opwaartse beweging omdat wij eerst kennismaken met de bewoners der duisternis in onszelf.
U begrijpt dat het op deze innerlijke weg niet gaat om oordeel van andere mensen of kritiek. Wij staan altijd aan kritiek bloot wat wij ook doen en waar wij ons ook bevinden. Dat komt gewoon voort uit het feit dat alle mensen steeds wat hebben te zeggen, al was het maar alleen dat je niet altijd over het weer kunt praten.
Daarom is toch die innerlijke weg anders. Hij wordt wel eens de weg van het zwijgen genoemd. Omdat er niet de verplichting heerst zich daarin aan anderen mede te delen. Trouwens als u deze weg kiest blijft kritiek op anderen en oordeel over anderen afwezig.
Natuurlijk mag u uw belangen behartigen en daarbij valt een mens wel eens niet zuinig uit en noemt dat dan kritiek. Ook is er nu eenmaal veel onverdraagzaamheid. Maar de innerlijke weg kent dit niet. Het gaan is uit eigen keuze. Het heeft met de wilsvrijheid te maken en de kracht van de geest, met God en zijn rijk, met heel vele zaken die tot eigen innerlijke ervaringen behoren. Dat wordt de rijkdom van het leven. Niemand kan die keuze beïnvloeden. Het ja tot God dat het ja tot uw oorsprong is kunt u zelf alleen en uit eigen beweging zeggen.
Wat Paulus met de aanduiding 'wij zullen wel niet allen ontslapen, bedoelt zal slaan op Ps. 13:4, dat luidt: ... 'mijn God, verlicht mijn ogen, opdat ik in de dood niet ontslape'.
De zelfverandering die door wilsomkeer plaatsvindt leidt niet bij een ieder direct tot de overwinning van de dood maar wel uiteindelijk tot het gevolg ervan. Want niet sterven in de dood betekent: in het bewustzijn te ervaren dat de dood het leven niet vermag te onderbreken, zodat een mens daardoor het eeuwige leven zal kennen.
In Ezra is sprake van de bouw van de tempel en de aanduiding dat ons een nagel gegeven is ter ontkoming duidt op het bouwen in ons lichaam, d.w.z. in onze ziel aan de tempel die wij zelf moeten worden. Niet alleen Jezus spreekt over de tempel van zijn lichaam maar ook Paulus: Weet gij niet dat ge Gods tempel zijt?
Deze tempelbouw duidt niet op een eigen persoonlijk tempeltje maar betreft het bouwen aan de verborgen tempel der mensheid, waaraan ieder mensenkind een steentje kan bijdragen.
Het feit dat een mens werkelijk deze weg kiest, het begin zijner zelfverandering, wordt als een genade en redding beschouwd en tegelijkertijd als een innerlijke noodwendigheid die de enige mogelijkheid is uit de doolhof van de wereldintrige te geraken en deel te krijgen aan de harmonie van het geheel, de niet te verstoren eenheid van het licht van de geest.
Hij moge dan aanvankelijk nog zo vervreemd zijn van zijn oorsprong hoewel zijn eigen leven er in geworteld is, naarmate hij meer de duisternis der innerlijke onbewustheid met de vastberadenheid van zijn besluit en de volharding van zijn vernieuwend geloof tegemoet gaat, zal hij des te zekerder de bres doorbreken in de afgescheidenheid van het dodelijk bestaan.
Op die weg komen wij op een wijze die niet misverstaan kan worden tot de erkenning dat wij het zelf zijn die ons in deze zo vaak beschimpte kwalijke toestand gebracht hebben. In dat geval houdt ieder zelfbeklag op en redt de mens zich uit de vernederende verstikking van zijn zelfmedelijden.
Het is de gouden nagel van onze geestesvonk die ons hier de weg doet herkennen. Alle bijgeloof dat het andere machten en krachten zijn die ons parten gespeeld hebben of ons willen vernietigen, lost op. Wij deden en doen het alles zelf en houden door ons liefdeloze oordeel situaties in stand die altijd weer de kiem der vernietiging en wanorde in zich dragen. Wij zijn het zelf die toelaten dat wij tot slaaf en onderhorige gemaakt worden. Wij zijn het die ons met een lichaam bekleed hebben dat wemelt van angsten die wijzelf in onze verbeelding en denken vorm gaven. De wereld is vergiftigd met angst en de oorzaak daarvan is dat ieder mensenkind het zijne ertoe bijdraagt. Als er honderd fabrieken zijn die de lucht verontreinigen dan zal dat alleen lokaal een last veroorzaken. Maar zijn er duizenden en miljoenen (en een auto is ook een luchtvergiftiger) dan wordt het moeilijk een gezonde leefruimte te vinden.
Zo zijn er vele mensen niet anders dan angst en zorgenfabrieken. Eigenlijk weet een ieder wel dat hij altijd verantwoordelijk is voor zijn eigen leven. Natuurlijk kunnen wij spreken over de macht der onbewustheid en der duisternis. Maar is onwetendheid een excuus? Sinds eeuwen geldt in het Oosten avidya = onwetendheid als de grootste zonde. Wij zeggen: wat niet weet wat niet deert. Maar wat wij niet weten moge onszelf dan niet deren (wat nog te bezien is maar het deert een ander omdat wij machteloos staan als er wat gebeuren moet dat een ander helpen kan. Beademing van mond tot mond heeft menig mens gered. Welnu, er is ook een beademing van ziel tot ziel.
Wij scheppen altijd tegenstellingen als wij beweren dat het een ander is die het heeft gedaan en niet wij zelf. Doordat wij een ander aansprakelijk stellen leven wij direct in tweedracht en is de eenheid die harmonie is, verbroken. Wij leven in een verbroken harmonie. Wij geloven in de meeste gevallen alleen maar in de man en de vrouw en vergeten dat zij mensen zijn. Wij geloven in het licht en de duisternis en geloven niet in de ene klank die uit beider inwerking voortkomt. Zo is het ook met goed en kwaad. Wij durven het kwaad niet bewust in ons te betrekken en op te nemen in onze menselijkheid opdat het zich verzoenen zal met het goede dat er is en waaruit een nieuwe gestalte wordt geboren. Als ik mij met mijn angsten verenig en daardoor hun oorsprong bewust word krijgen deze afbrekende krachten een nieuwe functie in het ontstaan van het innerlijk evenwicht. In de werkende eenheid is alles één. Er is niets dat er buiten valt. Maar het kwaad is dan geen kwaad meer en het goed niet eenzijdig goed. Goed is één en één is God. Laten wij ons bewust worden van de levende God waarin geen goed en geen kwaad is omdat de afzonderlijke begrippen hebben opgehouden te bestaan. Als wij iemand beoordelen als slecht, zijn wij het die het slechte een afzonderlijke plaats geven en als zodanig op een mens projecteren. Maar in het bewustzijn van de levende God gaat alles wat wij kwaad noemen teniet en blijft alleen het ene over. In ons oordeel over anderen, waarin wij die anderen bepalen of vastprikken komt dan noodzakelijk de idee dat wij veel beter zijn dan wat wij veroordelen. In de eenheid is dit alles niet. Het is er in opgelost en er is geen oordeel meer. Waar wij in gevangen zitten zijn onze vooroordelen en deze worden in ons brein geboren. In het bewustzijn van ons verstand leven wij in afgescheidenheden en daar is het waar het kwaad gevormd wordt. Kwaad noemen wij wat ons schaden kan. Maar in ons binnenste rijk kan niets meer ons schaden omdat wij niets te vrezen hebben.
Wij ontwaken in een nieuwe wereld tot een nieuw leven, waar de dood niet heerst al zouden wij er duizend doden voor gestorven zijn. Alles wordt ons daar helder en duidelijk en het is onbegrijpelijk, wat wij ervaren, voor ons brein omdat dit het niet bevatten kan. De ziel kan het bevatten en deze vervult ons lichaam, zodat alle organen er deel aan krijgen. Het begrip op zichzelf is dood als een loze vorm. Daarom willen wij het begrip maken tot een levend woord, dat speelt en schept en leven schenkt.
Als ik dorst heb, heb ik water nodig en niet een begrip. Water is geen begrip. Water is iets dat mijn dorst lest. Zo is het met alles in het leven. Leven is geen begrip, maar leven. En leven begrijp ik niet, maar ik leef. Ik ben ervan vervuld en gevoel het niet alleen in mijn lichaam maar ook in mijn ziel. En dat het is in de woorden die ik schrijf omdat het leven uit mij opwelt en vorm aanneemt in dit woord. Maar het leven zelf doorstroomt, doorstraalt, doorlicht mij en ik ken er uit ervaring de oorsprong van en die oorsprong noem ik God. De mens leeft in God en hij is het zich niet bewust. Daarom moet hij zoeken in de donkerte van zijn onbewustheid, hij moet de weg in zichzelve zoeken en zien te ontwaren dat 'het licht in de duisternis schijnt'. Heeft hij een weinig van dat licht gevonden door liefde en aandacht ervoor, dan zal hij telkens weer dit sprankje opzoeken in zichzelve en er altijd naar uit blijven zien, als een geliefde naar zijn geliefde. Want het geliefde is als licht. Hij maakt het licht tot zijn geliefde en daarin is de heiligheid van het Hooglied en van Dante en Beatrice en van Tutu en Ani in het Egyptisch Dodenboek. Voor ieder mensenkind schijnt er een licht, niet als een begrip in zijn hoofd, maar als iets levends en opwekkends in zijn ziel. Dit laat zich eenvoudigweg niet verduisteren. Hij zal het voortdurend willen als hij de ambrozijn ervan eenmaal gegeten heeft en de nectar ervan geproefd. Dit is een licht en een liefde die geen roes veroorzaken maar die helder schijnen en meer naarmate het bewustzijn sterker wordt en het dus beter kan verdragen. Alles wordt tenslotte opgenomen in het licht. Alle ergernis, alle haat, alle onverzoenlijkheid, alle afgescheidenheid en alle oordeel en afzonderlijkheid. Want u begrijpt toch dat daarin geen enkele discriminatie is. Daarom: God omvat alle mensen en de mensen weten niet hoe veilig ze zijn. Alle afgescheidenheid gaat in het oorspronkelijk lichtbewustzijn teniet, alle begrippen die wij gevormd hebben komen in hun ijver toch maar te willen voortbestaan tot rust. Alles wordt ineens een schoon en harmonisch mozaïek waar de donkere en de lichte effecten op hun plaats zijn. Ook de hel is in die visie opgenomen en zelfs wat een mens buiten de hel plaatste, als niet in aanmerking daarvoor komend, als het bestaan der lauwen, zij zijn alle gerangschikt en precies waar zij zijn moeten in het geheel.
Daarom: leef in het geheel dat het licht is. Dit licht is de allerbinnenste essentie van het leven. De allerbinnenste essentie van het leven is God en het is de mens die dit in zijn allerinnerlijkste binnenste van zijn eigen leven kan beleven. Een mens, een ieder is geworteld in het rijk van de geest, het lichtrijk 'een ieder mens komende in de wereld', staat er in het Johannes-evangelie. Dit is waar want als iemand het ernstig is gaan zoeken zal hij dat als waarheid bevinden en het is een onverzettelijke waarheid. Een eeuwig feit. Daarom probeer ik dit op allerlei mogelijke wijzen te zeggen om het in zo veel mogelijk talen te vertalen. Ook is dit niet waar sinds de geboorte van een bepaald mens of voorganger, wie dat dan ook is. Is er niet over gesproken als: voor de grondlegging der wereld? Geen enkele groep of vereniging kan zich het recht voor zich alleen aanmatigen in dit geval te beschikken over het licht der wereld. Zelfs een christen niet. Velen noemen zich christenen maar beantwoorden niet aan dit levend, stralend en werkend beginsel dat hun in aanraking zou moeten brengen met het waarachtige zijn dat is van eeuwigheid tot eeuwigheid, waarin geen verlies meer te betreuren valt maar dat van de grootste gelukzaligheid is ook temidden van een verduisterde wereld. Want dit is het verrassende. Indien een mens naar aanleiding van dat woord gaat zoeken naar het licht der wereld dat met zijn geboorte hier een entree heeft gemaakt dan zal hij het zeker vinden. De moeilijkheid is alleen dat hij de afgescheidenheid overwint die hem van zijn oorsprong scheidt, een afgescheidenheid die voor hem aanvankelijk ondoordringbaar en ondoorbreekbaar lijkt en die toch opgeheven worden kan. Dat een mens hierbij de hulp inroept van Christus of een Heiland waarin hij zijn geloof heeft is heel begrijpelijk en ligt zelfs voor de hand. Ik zou haast zeggen, zonder die hulp redt hij het niet. Het gaat hier immers niet om het 'alleen doen' uit een soort van eerzucht van: dat varkentje kan ik alleen wel wassen. Hij zal tot de ontdekking komen dat de nood waarin hij naar zijn afgescheidenheid verkeert zeer dwingend en zeer dreigend zijn kan. Dit is weliswaar een spel in zijn verbeelding van die duistere machten zelf waaraan hij dan is uitgeleverd, maar het ligt voor de hand dat hij alle hulpmiddelen te baat neemt om onder die dwangmatige toestand van lijden of vereenzaming uit te komen. Want wat een mens zelf aanricht om die afgescheidenheid te beladen en te belasten grenst aan het ongelooflijke. De hardheid van zijn oordelen hetzij t.o.v. zijn medemensen of t.o.v. zichzelf of van een andere vermeende godheid is menigmaal als graniet. Daarop is hij dan nog trots ook en zal zelfs zeggen: dat is de rots waarop ik mijn huis gebouwd heb. Dan blijkt het achteraf een erg kale onvruchtbare rots te zijn omdat hij dacht: de ondoordringbaarheid van Gods rijk bestaat uit deze heiligheid. Hoe weinig weet hij van heiligheid die van een zeer zachte, innige, uiterst gevoelige en subtiele substantie is zo, dat uit haar natuur er niets verraderlijks mee gebeuren kan. Het heilige is de onaantastbaarheid en in die zin de ondoordringbaarheid van Gods substantie waarin het vorm aanneemt in de mens om zich mede te kunnen delen omdat liefde een zich schenken het inwezen Gods is. Niet de plant is de aarde waarin zij geworteld is maar zij betrekt haar krachten uit het aarderijk. Zo is niet de mens God maar hij is geworteld in zijn rijk en daardoor kan hij, door zich dat te herinneren en er in overeenstemming mee te leven, deel krijgen aan het licht en de liefde die er het inwezen van zijn. Inderdaad Ezra zei het heel bescheiden: - 'om ons een weinig levens te geven'. Met dat weinige is het zo gesteld dat als de mens het leert kennen het hem als onbegrijpelijk veel voorkomt en zijn dankbaarheid ervoor overstromend wordt.
Dus moeten wij de duisternis binnengaan waarin het licht verborgen schijnt. Dat is het afschrikwekkende. Menigeen zegt: 'Dank je hartelijk om de duisternis binnen te trekken en naar een licht te zoeken dat ik helemaal niet zie en waarvan ik niets weet. Wie zegt mij of je niet wat praat omdat je je dat verbeeldt of omdat je je dat met een levenslange halsstarrigheid hebt wijsgemaakt? Als je jezelf een leugen hebt opgedrongen en je houdt het maar strak en stijf vol, dan neemt tenslotte je onderbewustzijn die leugen tot zich en realiseert ze op zijn manier'. Je eigenlijke geest en geweten weet wel beter.Die accepteert geen zelfmisleiding maar wordt door de harde en brutale dwang der leugen in een hoek gedreven. Maar de wet van het onderbewustzijn leert dat alles wat je er in afdrukt er op een of andere onverwachte wijze ook weer uitkomt, al was het een draak met zeven koppen. Daarom lijkt die auto-suggestieve instelling van 'het koninkrijk is binnen in mij' als argument aanvankelijk steekhoudend. Maar als de draak er dan uitgekomen is is, misschien wel schoon versierd met een drakerige muil die rook en vuur spuwt en hij zich als zodanig heeft voorgedaan in een droombeeld of in drakerige gedragingen, dan is het daarmee ook afgelopen of de drakendromer moet dan een denkabonnement op hem nemen en het beeld zonder onderbreken blijven voeden. Maar hoe moet het verklaard worden als iemand beweert dat hij in zich het rijk Gods gevonden heeft en het licht en de zuiverheid, de kracht en de heerlijkheid ervan beleeft, niet omdat hij het als bij een computer van buitenaf erin stopt maar omdat hij het zich van binnenuit als de grootste realiteit vermag te openbaren, een werkelijkheid waartegen iedere andere realiteit teniet gedaan wordt omdat het een aloverwinnende werkelijkheid is. Dit zou een zeer gelukkige situatie opleveren, niet van een zelfzuchtige en verstarde onverstoorbaarheid, maar die van die merkwaardige zekerheid waarin de mens weet dat hij op een wijze liefheeft die door niets en niets onderbroken worden kan. Dit is een stralende en zeer positieve werkzame onverstoorbaarheid. Dit stelt hem in staat bij wijze van beproeving, de diepste verlorenheid te doorstaan, waarin hem iedere hoop, iedere verwachting naar toekomende dingen, iedere eerzucht van te willen bereiken of te willen bezitten uit hoofd en hart geslagen wordt. Want het koninkrijk deelt zich mede aan hem die zich leeg gemaakt heeft van iedere verwachting, van iedere sentimentaliteit en van ieder machtsgevoel. Hij zal immers tot niets teruggebracht worden in de duisternis, tot een enkel punt, tot een klein ogenblik, een nagel in de heilige plaats alsof hij geheel en al waardeloos is geworden?
En in dit verloren ogenblik zal hij het licht bespeuren dat in zijn duisternis schijnt en het zal zijn weg gaan verlichten meer en meer. Later begrijpt hij: ik moest ruimte maken voor de levende God en al het vergankelijke en dode moet daarvoor uit mij weggeruimd worden. Dit is geen farce, noch een auto-suggestie. Het is een belevenis, een ondervinding, die nooit vergeten worden kan en er toe bijdraagt dat al het komende als ontstellend, toch door dat ene kleine ogenblik verzwolgen wordt en het zegevieren van het licht tot gevolg heeft. Dat heet: de dood is verzwolgen ter overwinning. En het eeuwige leven doet zijn intrede in het bewustzijn en maakt zich kenbaar door dat allergevoeligste innerlijke organisme in de ziel dat aldoordringend in zijn golflengte, lichaam en verstand bereikt en de grote levensvreugde doet ontsteken. Het is het leven bij uitstek. Er is geen angst meer, het kent geen overmoed en behoeft voor niets terug te deinzen, voor geen dood, geen verlies, voor niets dat ons uit handen gespeeld kan worden. Wat zich volstrekt is dat niets ons meer ontbeert, in de hemel niet en op aarde niet. Hier hebben het begin en het einde elkaar gevonden en het omsluit het gezochte licht, de gezochte kracht en de ononderbroken stroom van het nieuwe leven. Hier baten geen scherpzinnige drogredenen, noch afkerige redeneringen. Het verstand zwijgt en wordt dienstbaar aan het universele leven. Zeker, als wij dus toch onze innerlijke duisternis binnengaan worden wij ermede vereenzelvigd. Wat wil dat nu? Maar het gebeurt. Heeft iemand wel eens bemerkt dat de dingen gebeuren ook in en met hem zelf, zoals het buiten regent en onweert? Het zal niet in zijn hoofd opkomen om het niet te doen regenen en tegen het onweer te zeggen: stil. En eveneens zal de mens die de duisternis binnengaat, belevenissen hebben die hij misschien liever niet had en waarvan hij zegt: ze gebeuren, ik kan er niets aan doen. Ik kan het niet laten ophouden. Maar hij vergist zich. Indien hij goed nagaat: bij zichzelve wil hij het niet laten ophouden. Er zijn duistere en strelende machten en neigingen die hem parten spelen en zo verfijnd zich aan hem mededelen dat hij zegt: dit is het wat ik zoek en deze dingen zijn op mijn weg gekomen. Maar zijn innerlijk leven dat dus aanvankelijk nog donker is zal juist daardoor zich te kennen geven als de zaken die in het uiterlijke leven gebeuren en waarvan hij zegt: daaraan kan ik niets veranderen, ik kan er niets aan doen. Hij was eigenlijk gewend om zo te praten. Maar nu blijkt dat hij er wel degelijk wat aan kan doien. Hij kan direct aan het werk gaan. Hij kan zijn stemming veranderen, hij kan het laten ophouden met regenen in zich, hij kan beheer krijgen over zijn eigen gedachten en zijn eigen gevoelens. Hij kan de waarde ervan schatten en weten of hij blij, ontevreden, ontstemd, roekeloos, hatelijk en onhandelbaar is. Hij zegt: ik heb het recht om onhandelbaar te zijn en hatelijk en geërgerd. Waar moet het naar toe als ik niet een geërgerd mens zou mogen zijn of een boos mens. Het is toch mijn eigen onhandelbaarheid, enzovoort. Natuurlijk. Ieder mens is een eigenheid en als eigenheid heeft hij het recht ogenschijnlijk, laten wij zeggen oervervelend te zijn. Maar het merkwaardige is: dat is niet waarin hij is geworteld. Zijn ware natuur is een lichtnatuur en zijn ware gestalte is een lichtgestalte. Ik meen niet dat hij daaraan moet beantwoorden. Dat kan hij niet wanneer hij verveeld is en daarmee nog ingenomen is bovendien. Wat werkelijk geschiedt is dat hij deel uitmaakt van een zone van vervelende golflengten en als hij daarop eenmaal afgestemd is zegt hij: zo ben ik nu eenmaal. Hij wil het en hij kiest het en dit kan hem zo bevangen dat hij niet eer opmerkt hoe vervelend hij is (ook voor anderen) en toch alleen maar aan impulsen toegeeft die hij zich niet bewust is. Dat brengt het bginnengaan in de duisternis nu eenmaal met zich mede. Men doorschrijdt ogenschijnlijk eindeloos vele trappen van impulstrillingen die ieder hun eigen kwaliteit hebben en waarvan het soms heel lang duurt voor dat een mensenkind ze bewust wordt en hij voor zich het liedje neuriet; hoe kàn een mens toch zo vervelend zijn. Zo komen wij tot de ontdekking dat wij aanvankelijk ingehuld zijn in een kriskras van werkingen en trillingen die ieder op zichzelf tot een bepaalde impulszone behoren. Het heeft geen zin deze alle van namen te voorzien, maar wel is het van betekenis ze in zichzelf bewust te worden als evenzovele levensverschijningen. Tenslotte gaan wij de duisternis binnen en willen langzamerhand lichtkringen naderen waaraan ons bewustzijn deel heeft zodat wij kunnen zeggen: wij ontwaken in een nieuwe wereld. Zo zijn er nieuwe werelden evenals er werelden van radiotrillingen zijn die ieder een bepaalde kwaliteit weerspiegelen. En nu is het de kunst om te leren bij geen van deze merkwaardige donkere en lichtere kwaliteiten stil te staan. Op die innerlijke weg is geen stilstand of wanneer men geneigd is aan traagheid toe te geven zal men bemerken dat men wel op een bepaald niveau zich kan handhaven maar wanneer de drang ontbreekt naar vernieuwing, ontstaat er toch een sleur als wij nu maar blijven willen waar wij eenmaal zijn. Het is wonderlijk. Wij moeten op die weg voortdurend verder gaan, want leven is beweging en hoe sneller de trilling waaraan onze innerlijke beweging deel krijgt des te hoger, des te lichter en gemakkelijker stijgen wij. Het is dan wel te begrijpen dat de duisternis uit verdichte substantie bestaat in ons die wij al meer en meer doordringen en waarin onze ogen toch meer gaan onderscheiden. Dat is het begin van de innerlijke bewustwording en de bevrijding uit duisternis en verstrengeling die wij op die wijze tegemoet gaan.
Begrijpt u dat de vernieuwing berust op een opwaartse gang al naar de treden van ons bewustzijn? Maar dat het eerst alles in duisternis gehuld is en er sprake is meer van een indaling dan van een opwaartse beweging omdat wij eerst kennismaken met de bewoners der duisternis in onszelf.
U begrijpt dat het op deze innerlijke weg niet gaat om oordeel van andere mensen of kritiek. Wij staan altijd aan kritiek bloot wat wij ook doen en waar wij ons ook bevinden. Dat komt gewoon voort uit het feit dat alle mensen steeds wat hebben te zeggen, al was het maar alleen dat je niet altijd over het weer kunt praten.
Daarom is toch die innerlijke weg anders. Hij wordt wel eens de weg van het zwijgen genoemd. Omdat er niet de verplichting heerst zich daarin aan anderen mede te delen. Trouwens als u deze weg kiest blijft kritiek op anderen en oordeel over anderen afwezig.
Natuurlijk mag u uw belangen behartigen en daarbij valt een mens wel eens niet zuinig uit en noemt dat dan kritiek. Ook is er nu eenmaal veel onverdraagzaamheid. Maar de innerlijke weg kent dit niet. Het gaan is uit eigen keuze. Het heeft met de wilsvrijheid te maken en de kracht van de geest, met God en zijn rijk, met heel vele zaken die tot eigen innerlijke ervaringen behoren. Dat wordt de rijkdom van het leven. Niemand kan die keuze beïnvloeden. Het ja tot God dat het ja tot uw oorsprong is kunt u zelf alleen en uit eigen beweging zeggen.
NAWOORD
In de wil tot licht is licht.
In de wil tot kracht is kracht.
In de wil tot leven is leven.
Ik wil het licht, de kracht en het leven.
Geef deze wil nooit prijs. Ook voor de dood niet.
Zeg nooit tot de dood: ik wil niet meer leven.
Zeg tot hem: ik leef en blijf leven en laat dit niet onderbreken.
Er is 'een weinig levens' in de mens waarover de dood geen macht heeft.
Ge kunt het gewaarworden in uw eigen binnenste.
Het is het zelf, het ik zijner ondeelbaarheid, zijn individualiteit.
Het is het zegel Gods, het stempel der gezalfdheid. Natuurlijk is het een geschenk,
ge krijgt het uit liefde geschonken en kunt het alleen in liefde ontvangen.
Het ligt op u te wachten. Maar wil dan ook niets anders.
Er is veel dat wij moeten en weinig dat wij willen.
Er is veel dwang in begeren en verlangen
en weinig vrijheid nog tot willen uit eigen beweging.
Toch is dit er ieder ogenblik, ieder ogenblik; nu als u dit leest is het er.
Kies het voor altijd en eeuwig. Kies het.
Het is het schoonste kleinood dat eeuwen voor u bewaard werd
en dat u ontvangt uit de hand van de levende God.
Kies het. Het maakt u een met Hem.
Hoe subtiel is het. Maar hoe krachtig, hoe onverbrekelijk.
Het laat zich gemakkelijk overstemmen door al het andere,
maar het kan niet overstemd blijven.
Ge kunt het horen als een ruisen van stilte.
Maak ruimte in uw lichaam, ruimte in uw ziel.
Iedere golflengte vraagt zijn eigen ruimte.
Luister in stilte en het lied des Heren zal in u aanstemmen
en uit die fijne snaar zal de klank opwaarts stromen
en de hele harp in beweging brengen
en uw gemoed zal tenslotte bespeeld worden met die klanken die de uwe zijn
en trillen door alle ruimten Gods.
Van binnen uit zullen zij opstijgen tot steeds wisselende akkoorden
in een overschoon lied en alles in u zal er naar luisteren
hoe licht en zang zich verenigen in één melodie,
overstromend van volheid en vervulling,
die beantwoordt aan een vreugde en lieflijkheid die geen naam kan aanduiden.
En alle donders en bliksems zullen gehoorzamen aan dit lied ten leven.
En alle lijden en alle smarten zullen aflaten
het kostelijk instrument voor zich op te eisen,
waardoor de dissonanten wegsterven.
En het gehele lichaam zal tot klankbodem worden van dit hoge lied,
dat oprijst uit man en vrouw, hoog en laag, licht en duisternis, Yang en Yin
en de mensen een plaats geeft in eenheid en verzoening.
Dan begint een nieuwe weg op aarde zich duidelijker af te tekenen.
De weg is er, de zilveren lichtweg tot een gouden en stralende bestemming
die de miljarden omsloten houdt
in licht en kracht, in liefde en verlossing.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten