zaterdag 15 november 2014

24. - Over kiezen, geloven en willen


Geloven is een kwestie van keuze. Ieder mens is vrij om te kiezen. Ook als hij zich daartoe gedwongen gevoelt. Dat betekent dan de vrijheid zich te laten dwingen. Ja of neen. Doen of niet doen. Het is volstrekt een eigen zaak als we kiezen wat we willen. In een verkiezing kiest iemand een ander, die vertegenwoordigt wat hij zelf voorstaat. Hij kan gezamenlijke belangen voorstaan waaronder ook zijn eigen belang. En dus brengt hij zijn stem uit. In het dagelijks leven kan een mens een beginsel kiezen, een ding, een substantie, een levensbeschouwing. Ook kiezen mensen elkander. Dit wordt bepaald door wat er van de mensen tot elkander uitgaat. Bij nader onderzoek is dat niet altijd eenvoudig, wat menige keuze twijfelachtig maakt. Ook hierin laten wij ons leiden door onze sympathieën en soms bijkomstige belangen. Ook zijn er vaak dwingende behoeften die de keuze beïnvloeden. In ieder geval is het zeker dat onze keuze er veel toe afdoet de vorm van onze levensgang te bepalen. En daardoor van grote invloed is op ons eigen lot. Haast niemand vraagt zich af waarom we eigenlijk kiezen. Het is heel gewoon en voor de hand liggend  dat ons dagelijks leven voortdurend gekenmerkt wordt door kiezen en verwerpen. 

Het Nederlandse volk heeft een advies. Je maintiendrai. Dat staat in het Nederlandse wapen. Ik zal handhaven. Het symbool is een brullende leeuw met een zwaard in zijn uitgestrekte klauw. Dit is het devies in het wapen van het Nederlandse volk. Opgelegd pandoer. Pandoer is een plaatsje in het toenmalige Neder-Hongarije, waar echte vechtjassen te voet met een schietgeweer vandaan kwamen. Deze soldaten heetten pandoeren. Zijn wij een leeuwig volk? Neen. Ook volgens de dierenriem niet. We zijn wel vasthoudend en hebben in sommige gevallen wel iets van een terriër,Maar zo'n vasthoudende terriër loopt achteruit en daar heb je dan weer onze kreeft. Op een of andere manier klopt dat wel. 'Je maintiendrai'. Waarin willen wij ons handhaven en wat handhaven wij? Ons Lijf? Ons goed en ons bloed? Onze eer? Onze stand? Ons Oranje? Onze regering? Ons ja-woord bij alle mogelijke gelegenheden? Onze volksvoorgangers? Is er iets in ons particuliere leven dat wij willen handhaven? Ondanks alles? Is er iets unieks? Iets enig s in zijn soort dat meer is dan al het andere of waar al het andere aan ondergeschikt is? Zou iemand dat willen? En kiezen? En daardoor erin geloven? Iets dat alle moeite en moeilijkheden, alle strijd en teleurstellingen waard is boven al het andere? Willen kiezen en geloven?

Om in een mens te geloven moet je hem ontmoet hebben. Op een of andere manier. Misschien wel dat iemand over hem gesproken heeft en daarin iets van die mens overwaait, zodat je geneigd bent in hem te geloven. Dat denk je dan niet maar je voelt het. Natuurlijk kan je gevoel je bedriegen, want het is niet altijd even helder. Er zijn van die goedgelovige mensen, die vooral als ze dronken zijn, alles geloven en in een roes een handtekening zetten, waar ze de volgende dag wanhopig door zijn. Ik ken een man, die door een achteroprijder versuft gereden werd door de schok en deze trachtte van dat ogenblik gebruik te maken door die versufte een handtekening te doen plaatsen, waardoor de aanrijder vrijuit ging. Maar zo suf was hij toch nog niet. 

Er zijn bijgelovige lieden, die heel gemakkelijk alles geloven, als het maar een beetje bijzonder is. Een klein beetje maar. Het is aandoenlijk hoe bereid vele mensen zijn om iets aardigs  of liefs te geloven, als het maar even buiten het gewone en de sleur om gaat. Op zoek naar het wonderbaarlijke. Naar dat wat wonderen baart. Moet het een sensatie zijn? Een boeiende roddel? Een bom met het hele alfabet erin? Een luchtkasteel dat naar een ander zonnestelsel vliegt om daar mensen vandaan te halen die het beter weten dan wij? Als wij weten wat wij willen, behoeven wij niet meer bijgelovig te zijn. Je maintiendrai. Daar hoef je toch niet bijgelovig voor te zijn?

Iemand zegt tegen me: ik wil iets hebben dat je kunt zijn, iets dat niet te schokken meer is. Ik wil iets dat deugdelijk is. Een deugdelijke substantie die ik werkelijk goed kan noemen, want dat is iets dat deugt. Zij moet van een natuur zijn die onvergankelijk is en waarvan een onvergankelijke kracht uitgaat. Deze kracht moet in staat zijn al het andere in de wereld ondergeschikt te maken, een kracht der krachten die in mij de wereld overwint, die alles wat niet met haar overeenstemt in zich of aan zich onderwerpt of verwerkt.
Een kracht, die alle ellende vernietigt, alle smart lenigt, alle ziekte heelt en die tegelijk lichtend is en vol vreugde, een kracht die de oorsprong is van alle blijdschap en alle werkelijke lach. Die er nooit op uit is zich te handhaven, maar die doordat ze zichzelf verliezen wil, altijd maar intact blijft, onuitputtelijk is en voor ieder mensenkind bereikbaar. Een kracht, die een grote zegen voor ons allen betekent en een groot geluk. Die zo gaaf is en volkomen, dat niets en niemand iets aan deze volmaaktheid af kan doen. Een kracht die eeuwig is, dus nooit een einde neemt en die in staat is zich aan de mensen mede te delen op een wijze, dat zij dit in hun ziel gevoelen, want ik weet niet waarmede hij anders een kracht kan gevoelen, die van zo een subtiel, doordringend, pregnant vermogen is, dat, als je er mee in aanraking komt, het is of je een onuitwisbaar stempel ontvangt.

Ik zei: 'maar hoe kom je er in hemelsnaam bij om deze dingen te zeggen van een substantie die tegelijk een kracht is en die al deze deugden en wonderbaarlijke en bovenmenselijke eigenschappen in zich vervat? Wie heeft je dit ingeblazen? wie brengt je op het idee dat dit zou bestaan en je het zelfs zou kunnen willen? Van wie heb je dit gehoord en waar heb je het gelezen? Het lijkt wel of je de steen der wijzen wilt hebben of wilt aanzitten aan de tafel der goden waar ze nectar schenken en ambrozijn eten. Hoe kun je het zeggen, man en weten dat je dat wilt?
Het feit dat je dit wilt, betekent dat je het moet kennen, anders kon je er toch niet over spreken? Dat je het zo merkwaardig omschrijft is toch een teken dat je er iets van moet weten? En waarom vraag je dat aan mij? Waar zie je mij voor aan? Weet je niet dat als je zulke dingen werkelijk wil, echt en eerlijk, ze in je geest onmiddelijk beantwoord worden? Als je maar bezint op wat je vraagt. Je kunt toch iets niet willen dat je niet kent. Het moet je ingegeven zijn door de zelfstandigheid zelf die je zegt te zoeken. Wie zegt jou dat je dat niet bent?'

Hij zei: 'vergis je niet: ik ben maar een arm en vergankelijk mens. Ik heb zelfs een ziekte onder de leden, waardoor ik op een goede dag afscheid moet nemen. Dus praat mij niet van mij als iemand die dat is. Maar ik zou dit vermogen, deze aanwezigheid, juist omdat ik ten dode ben opgeschreven, zo graag ontmoeten. Ik heb het idee dat ik in deze ontmoeting van mijn angst om te sterven word verlost. Dat ik zelf een zo groot behagen en zo grote liefde kan opbrengen tot deze volkomenheid, dat ik in die ontmoeting niet meer de minste angst gevoel, noch van mijn lichaam, noch van mijn ziel, noch van enige andere zaak die ik zou kunnen verliezen, omdat er niets anders is dat mij meer waard is dan dat ene'.

Ja, antwoordde ik, 'maar als ik je zo hoor spreken, kan ik jou beter vragen dan jij mij. Want jij weet wat je wilt en formuleert dat voor mij alsof wij hetzelfde willen. Want wie zou dat nu niet willen. Iets dat zo licht is dat al het donkere erin verdwijnt, dat van een onsterfelijke gelukzaligheid is, waarin al wat sterfelijkheid betekent, in het bewustzijn vergaat. Dit is toch niet voor een enkel mens alleen? Wat jij wilt, wil je voor allen, want wie zou dat nu niet willen?'
nee, zegt hij, 'zo is het niet. Er zijn miljoenen mensen, dit dit niet willen, omdat ze het niet kiezen en ze kiezen het niet, omdat ze er niet in kunnen geloven en ze geloven het niet, omdat ze bevangen zijn en omhuld door de macht van wat zij werkelijkheden noemen en die toch slechts de produkten zijn van hun eigen voorstellingen uit de wereld waarin zij leven. Wat ik je hier zeg vinden miljoenen al zo onwaarschijnlijk en zo onmogelijk, dat als je het teveel zegt, je kans loopt dat ze je een strik maken'.

'Dit kan toch niet? Hier spreek je jezelf tegen. Je zegt dat het een kwaliteit is die niet geschaad kan worden, die meer is dan al het andere, die de hoogste is, die een opperste gelukzaligheid betekent, dat dit als er een weinig van afstraalt in de mensenharten, die harten lichter en gelukkiger maakt. Wat zou hierin een strik betekenen? Dit kan, als je in de werkelijkheid ervan gelooft en in een daarmede overeenstemmende wereld, op geen enkele wijze geschaad worden en nooit ondergaan.'
'Het is waar en eigenlijk heb ik het zo gemeend als je het nu zegt. Ik ben ervan overtuigd dat dit mogelijk is. Het onmogelijke is mogelijk en ik zal het liefhebben boven alles, al kost het mij duizend levens'.
En ik antwoordde: 'mijn jongen, dan behoef ik je toch niets meer verder te vertellen. Ik zou het niet anders kunnen dan je het nu zelf doet'.

Het is mogelijk het te ontmoeten. Het verwekt een sterk verlangen. In het verlangen is een willen verborgen. In het willen zelf is de gezochte kwaliteit en daaruit komt het vermogen voort te kunnen opbrengen wat je zelf verlangt. Als het wakker geworden is - het is een ontwaken, een gewaarwording in de ziel - wordt het tot een lichte, zich onderscheidende kracht. Het verwekt een vreugde en een lachen van blijdschap. Het is iets stil zegevierends dat niet op het persoonlijke betrokken is. Alles wat zich tot het persoonlijke behoort, gaat zich opnieuw richten. De aanbrekende 'dageraad' ontwikkelt zich op een wijze die om-scheppend, zoekend en voortdurend veranderend, werkzaam is alsof een individuele vorm moet doorbreken volgens een eigen innerlijke, onveranderlijke aanwezigheid, zodat het de indruk maakt van een zich ontplooien als een evolutie.

Al het andere dat niet aan de voorgestelde groei van die innerlijke vorm beantwoordt - en dat is zeer veel - begint zich te verzamelen om de middelpuntskracht van het innerlijk willen. Het zeer vele buigt en richt zich volgens het ene. Dit is een geleidelijk zich doorzettend proces. De zielekrachten van het lichaam, de nephesh, die van het gemoedsleven, de ruach en de ontelbare krachten van de geestelijke ziel, de Neshama, richten en realiseren zich in een nieuw patroon waaruit de zich vernieuwende mens ontstaat.
Het is begrijpelijk, dat deze revolutionaire strijd zich niet zonder slag of stoot voltrekt. De ene kracht, die Godsliefde is, zet zich door en er is niets dat haar tegenhouden kan. Na de barensweeën volgt de verlossing.

Het mensendier dat zich zo tiranniek kan gedragen in het lichaam heeft nu zijn meester gevonden en wordt beteugeld. En plotseling is hier de bestemming. De zwakke mens wordt opgericht. Het is een onvergelijkelijke ontdekking dat hij zelf wil is, dat hij een geestelijke kracht is en tegelijk gestalte krijgt in een innerlijke nieuwe geboorte, zijn oorspronkelijke schepping. De kwaliteit van zijn wil - het van goeden wille zijn - laat niets meer te wensen over. In die innerlijke toestand heerst geen enkel affect meer, hetzij van het lichaam of van het gemoed.

Er zijn geen tegenstellingen meer werkzaam en geen conflicten. Geen voor of tegen, geen leven of dood als voorkeur of angst, er is geen gevoel van afhankelijkheid van enige macht op aarde of in de hemel en er is geen vraag meer naar gezondheid of vrees voor ziekte. Iets van enig gehalte dat het leven van deze geesteshouding kan beïnvloeden lost op.
Het is het weer deel krijgen aan een verlichting als gevolg van het licht der wereld dat in ons is. Het is in alle mensen en het wil zich mededelen, zoals alle licht zich kenbaar wil maken. Als het eenmaal in het innerlijk leven is toegelaten, ook al is er slechts een sprankje van waar te nemen, zal het met zachtheid trachten door te dringen, om zich voor altijd een plaats in de menselijke ziel te verzekeren. Het is het onvertroebelde, het volstrekt onvermengde licht van het 'in den beginne'. De archeus bij uitnemendheid, het alleroudste, het allereerste, het eeuwige. Dit is de grootste, de sterkste, de doordringendste dominant in de ziel, het archetype van het stempel van de al-geest.

Dus de bestemming van de mens is in een verlichte toestand gelegen. Hij zal dat zeker kiezen als hij het werkelijk heeft ontmoet. Trouwens, moet iemand altijd van vlees en bloed zijn? Is het niet mogelijk dat in de grote stilte, waarin een mensenkind zich kan bevinden, hij getroffen wordt door dat onzichtbare? Al heeft hij er slechts een vermoeden van. Dit vermoeden kan zijn belangstelling opwekken en deze belangstelling kan uitgroeien tot een merkwaardig besef van: dat is het. 'Ik gevoel dat het dat is omdat de aanraking ermede mij een grote en onbeschrijflijke zekerheid schenkt' en dat een mensenkind van dat ogenblik aan het er op toelegt er meer van deelachtig te zijn en dus tracht zijn leven er mee in overeenstemming te brengen. Op die weg komt hij tot ontdekkingen waarvan hij nooit gedroomd heeft. Maar het centrale punt van zijn wilsgerichtheid en de onverstoordheid, die daarin zijn deel is, blijft het brandpunt van zijn ziel.

Door de herkenning heeft hij een onverzettelijk besluit genomen. Een besluit als een blikseminslag. Hij heeft gekozen en uit zijn keuze bouwt zich een vertrouwen en een onschokbaar geloof op: Het geloof dat hij in zijn bewustzijn deel kan krijgen aan een lichtsubstantie, die een onuitwisbare vreugde in hem verwekt en hem tot de ontdekking brengt, dat hijzelf uit deze lichtsubstantie is voortgekomen.
Dat zijn lichaam slechts het omhulsel is, maar niettemin mede doordrongen kan worden van deze bevrijdende lach en deze niet eindigende vreugde. Zonder twijfel is het lichaam machtig over het bewustzijn en vertegenwoordigt het de ontmoetingsplaats, dmv zijn zintuigen, van alle mogelijke aardse stromingen en in-vloeden, die op zichzelf een grote consternatie teweeg kunnen brengen. Maar de kracht van de lichtende geest zegeviert.

Het is de liefde tot het leven zelf, de ene tot allen, de stralende die zich al duidelijker en duidelijker zal voordoen in de wereld waardoor er meer en meer mensen komen die haar ontmoeten, haar herkennen en haar willen. Hier is het woord. Want het waarachtig willen, het onvermengde echte willen is zelf een lichtkracht, is zelf als een bliksem van stilte en innigheid, zoals daarmede de geboorte van de mensenzoon als een onmiddelijk gegeven is vergeleken.
Want dit willen is een vermogen. Het is tegelijk een kunnen. Wanneer het is ontwaakt in de ziel, wanneer het wordt beleefd en gevoeld door en door, dan weet de mens op dat ogenblik dat hij deel heeft aan een Goddelijke kracht, een geschenk dat voor hem op dat ogenblik het hoogste is dat hij ooit zou kunnen ontvangen. Een zegevierend beginsel dat niet zijn persoonlijkheid zelve is, maar waarnaar alles in zijn persoonlijkheid zich gaat richten en waarvoor al het andere - en dat is zeer veel - zich buigt. Niet in een valse of verradelijke deemoed en schijnheiligheid, maar als een vanzelfsprekendheid, omdat het mensendier dat zozeer kan huishouden in het menselijk lichaam, nu zijn meester heeft gevonden en beteugeld wordt.

En plotseling is hier de bestemming. De zwakke mens wordt opgericht. Hij komt tot de onvergelijkelijke ontdekking dat hij zelf wil is, dat hij geestkracht is, dat hij een nieuwe geboorte is, een nieuwe innerlijke gestalte krijgt en dat God in zijn centrale wezen in zijn middelpunt zich bekend maakt.
Dit is mogelijk als hij van goede wil is, maar van goeden wille zijn wil zeggen dat de kwaliteit van zijn wil niets te wensen overlaat, dat geen enkel ander affect, hetzij van het lichaam, hetzij van de ziel, of het de tegenstellingen van leven en dood betreft of van enige andere macht op aarde of in de hemel, of het zaken zijn van gezondheid of ziekte, er zal niets van enig ander gehalte zijn dat deze goede wil beïnvloeden kan. Mocht dit wel het geval zijn, dan is hij niet goed genoeg. Het is deze wil zelf die van een Goddelijk gehalte is, dat zij voor de mens die haar kent een enige en uitgemaakte zaak is.

Trouwens, wat zou het anders betekenen: 'dood, waar is uw prikkel, en hel, waar is uw overwinning'. En ik zie de naakte jongeling weer die, door de meute met zwaarden en stokken bewapend, werd bedreigd nadat allen de meester in de steek hadden gelaten. Hij was slechts gehuld geweest in een laken en was de enige die was gevolgd. Toen ze hem echter grijpen wilden, hielden ze alleen maar het laken in hun handen. Hijzelf wist aan hun greep te ontkomen.
Dit tafereel illustreert de onmogelijkheid de innerlijk naakte mens schade of leed te kunnen berokkenen. Hij is ongrijpbaar en behoort tot de wereld waar alle tranen worden afgewist en waar geen laster meer is. Wie en wat hebben de barbaren nu eigenlijk gekruisigd? En wat doen de mensen, wie en waar ook, nog steeds? Het is dit willen dat de enige kracht van de geest is. Het vertoont geen uiterlijk geweld, maar is een zwijgende kracht. Het is het vermogen zich onzichtbaar te maken en onaantastbaar. De eigenlijke mens is goed opgeborgen in de schijnmens en in zijn omhulsel omgeven door allerlei weerspiegelingen, die overgave eisen aan de machten van haat, miskenning, 'weten willen', heersen en bloedlust. Machten die steeds dreigen met: als je niet... dan...

En al deze machten, legio in aantal, zullen zich ergeren aan de hoeksteen waarop de mens zich te allen tijde kan verlaten; zij zullen ondergeschikt worden gemaakt in de orde en kwaliteiten, waarin ze als evenzovele impulsen zijn ingedeeld. Niettemin wordt dit heir van begoochelingen en weerspiegelingen, die hun geboorte vinden in het brein, opgelost.
Het menselijk lichaam en de ziel zijn vervuld van miljoenen krachten. Ieder dezer krachten kan regeren in het bewustzijn van de mens en indien hij hierover de beschikking zou kunnen krijgen betekent dat een oneindige rijkdom, omdat zij zich kleuren en richten in overeenstemming met zijn eigen hoog vermogen. Zijn allerinnerlijkste wezen, dat hij in zichzelf vermag te beleven en gewaar te worden, strekt zich uit tot zijn eigen oorsprong, tot regionen in het gevoelsleven, dus zijn innerlijk leven, die aan de Godheid reiken.

Waardoor een mens bezield en vervuld kan worden van de kracht en onmetelijke liefde van de levende God. Het ligt voor de hand dat dit de enige mogelijkheid inhoudt van een totale vervulling van al zijn streven en zoeken, de enige opgave die al zijn offers aan leed, teleurstelling en gebrokenheid waard is.
In dit hoogste gevoelsleven is het enkelvoudig licht, dat het oog des mensen is en het talent der onderscheiding bezit, werkzaam en het stelt en de mens in staat om te zien wie en wat hij ontmoet en zich aan hem vermag te openbaren. Daarom is er geen andere weg dan de weg door zichzelf en voorbijganger worden in het gevoelsleven en nergens stil bij staan dan bij het ene, dat de onverstoorbare vrede, de lichtende vreugde zelf is.

Het is dit vermoeden dat ontwaken kan temidden van alle chaos en verwarring in ons zelf temidden van verstoordheden en ergernissen, van tegenstrijdigheden en gejammer, van wanhoop en ellende en zelfs onmenselijkheid en pijnen, een vermoeden dat groeit meer en meer tot zekerheid, in de bereidheid de stilte binnenin deelachtig te worden en afstand te doen van alle lijden en alle ontevredenheid en wat daarmede samenhangt.
Op die wijze leren wij meer en meer bij onszelf te blijven en een kern van onbewogenheid te onderscheiden, die geen stenen pit noch levenloze substantie is, maar door en door levenschenkend en stralend als een zeer sterk licht.
Het komt erop aan deze scheppende en positieve kracht te verdragen en er zich al meer en meer open voor te stellen en haar het oppertoezicht te schenken over alles wat in ons gebeurt, zowel in het lichaam als in de ziel.

Barend van der Meer

Geen opmerkingen:

Een reactie posten