woensdag 19 november 2014

25. - Het innerlijke leven

Dat is de nieuwe wereld, de eeuwige nieuwe wereld. Aan gene zijde van het denken met zijn vele problemen, zijn goed en kwaad, zijn straffen en beloning, zijn slavernij en heerszucht. Het is een wereld van volstrekte vrede zonder een schemering van angst of gedrochterlijkheden.
De mens is in zijn bewustzijn ontdaan van hoop en verwachting, van de tirannie der zinnen. Het is niet een wereld van worden, van ontwikkeling en evolutie, noch van berekeningen, lof en misprijzen, verachting of goedkeuren. Er zijn geen klopjes op de schouders van 'dat heb je goed gedaan mijn jongen', geen eerzucht, geen gemakzucht, geen hebzucht, geen in stand houden van de soort of van zichzelf. Er heersen geen rusteloosheden, geen blijken van ontevredenheid, geen dreiging met rampzaligheden en ondergang.
Er zijn geen gedresseerde dieren die een lekker hapje krijgen wat hun zou worden beloofd als ze netjes hun poot gegeven hebben of voldaan hebben aan wat de meester heeft gewild. In het innerlijke leven zijn geen profeten en geen machten die dreigen met 'als je niet, dan...'. er is niets dat de mens nog nodig zou hebben of behoeven en waar iemand zou zijn om zich daartoe op te maken en er een functie voor zou bekleden. De machtsverhoudingen, die de mensen zo prijzen in wat ze vriendschap en liefde noemen.

In het innerlijke leven komt de mens tot de ontdekking dat hij zelf oorzaak was van alle leed en alle ellende, die hij ooit heeft geleden. Als hij door de donkere gang moet gaan in zijn eigen onderbewuste leven, wordt hij geconfronteerd met al zijn tekorten die hij ooit beging, met al zijn zg. schulden met wat hij anderen en zichzelf aandeed. Al deze kreeft en kruisspinachtige gezichten loeren de mens en zijn ziel vijandig aan, toeziende of zij niet wraak kunnen nemen om haar te verscheuren. Maar deze ziel wordt gedragen door een onvernietigbare kracht, de wil tot de innerlijke regionen waar geen dreiging, geen hel, geen aangrijpingspunten meer zijn. En het moge waar zijn zoals sommige dichters en schrijvers beweren dat deze rijen van wraak, achterdocht en angst zich, als we er doorheengeschreden zijn, aaneensluiten tot een optocht van lasteraars, roddelaars en stenenslingers, ze veroordelen zichzelf, die zo graag tot een blijvend gericht willen behoren en het zal weldra blijken dat ze in de innerlijke regionen van het kostelijke leven der ziel niet kunnen doordringen en zelf veroordeeld worden tot de stroom der vergetelheid.

Het is wel aanduidbaar wat het werkelijke van onze zelfsubstantie is. De zelfsubstantie die, naarmate we er aan beantwoorden als een eigen kracht is die het bewustzijn versterkt en geen bedoelingen kent. Het beleven van deze kracht betekent dat we er in overeenstemming mee handelen. Dwz zodra we ons bewust worden van het centrale innerlijke werkingsveld, onderscheidt het zich van ons denken, in die zin dat het geestelijk leven als gewaarwording en kracht gaat overheersen.
Het kan zo sterk waarneembaar zijn dat het al het andere in het bewustzijn overvleugelt en de tegenstellingen waardoor we leven in de dagelijkse dingen verbleken.
Natuurlijk behoudt alles zijn zintuiglijke vorm zoals we die waarnemen, maar er is iets bijgekomen. Dat eigene is de kracht van het zelfbewustzijn, dat niet verwekt wordt door onze zintuiglijke waarneming, of we moeten daar het innerlijk gewaarworden ook onder verstaan.

Men hoort het niet, men ziet het niet, men tast het niet en niettemin manifesteert het zich in een besef van vrede en onverstoorbare veiligheid. En omdat het niet als een begrensdheid waar te nemen is, is er de neiging om over grote en onmetelijke woorden te gaan beschikken, waardoor het toch niet nader komt. Bv alomvattend, alomtegenwoordigheid, kosmische census, enz.
Het is mogelijk aan de rand van de zee te staan, terwijl een beetje water over je voeten golft, wat je een oceanische gewaarwording kan geven. Berust de atoomsplitsing niet op de macht van het kleine, waaruit zich het licht van duizend zonnen manifesteert?

De negende kaart van de tarot vertegenwoordigt de 'Hermiet'. Deze beantwoordt aan de negende Sephira van het kabbalistisch werkingsveld dat op magische wijze de verborgen ordening verzinnebeeldt, die aan mens en mensheid ten grondslag ligt. De naam van de negende Sephira is Jesod, waarvan de stam 'sod' fundament betekent. Het ligt voor de hand dat dit fundamentele onwankelbaar en onverstoorbaar moet zijn. Het heeft geen zin dit als een filosofische speculatie te accepteren. Het is nl een ervaarbare werkelijkheid, die gewild wordt met dezelfde onverzettelijkheid als de grondslag van het woord Jesod uitmaakt. Uit deze wilsonverzettelijkheid ontwikkelt zich in de ziel een kernachtig besef van een onwankelbaar beginsel, dat in zich alle krachten draagt, die de mens zich geleidelijk bewust wordt, waardoor hij ervaart deel te krijgen aan een oer-grond in zichzelf waarvan de draagkracht al groter en groter wordt, een rijk, dat als een onmetelijk geschenk zijn eigen genoemd kan worden. Niet in de persoonlijke opvatting als een bezit, maar als een deelkrijgen aan een universele, voor alle mensen bestemde wereld, waarin geen mijn en dijn meer is en 'al het mijne het uwe'.

In het bewustzijn daarvan is geen enkel belang noch verlangen te bespeuren. Alle gevoel van afgescheidenheid is er opgeheven en het besef voor zichzelf te moeten zorgen of op enigerlei wijze bezorgd te zijn, waarover dan ook, valt er gewoon weg. Alles wat een mensenkind zou te vrezen hebben, heeft hier geen aangrijpingspunten meer. En het werkt als een wonder dat in de onvolkomenheid en gebrekkigheid van het mensenbestaan dit volkomene en vervulde leven zich zou kunnen kenbaar maken.
Het ligt voor de hand dat vele mensen dit eenvoudig het Godsrijk noemen en hun onverzettelijke wil zelf het bewijs is daarin onwankelbaar te geloven. Dit rijk zal het begin en het einde betekenen van al het geschapene, van alles wat is. Het onmeetbare en tijdloze, het oneindige en onbegrijpelijk eeuwige, het blijvende temidden van alle tijdelijkheden.

Het merkwaardige en verblijdende van deze levensgang is, dat een ieder die deze onuitblusbare drang kent, zich hoe langer hoe meer bewust gaat worden alsof het een ontwaken is tot een geheel nieuw leven. Dit houdt in dat zijn besef van vrijheid en vormgeving meer en meer toeneemt, zodat hij doordrongen wordt van wat het zeggen wil te léven; niet enkel een passief ondergaan van alles wat er om hem heen en in de wereld gebeurt en daar voortdurend van onder de indruk te zijn of gehypnotiseerd, maar dat hij zelf de hand aan de ploeg vermag te slaan; wat in dit geval betekent dat hij zelf uit eigen beweging actief wordt, willend, scheppend en vormgevend aan zichzelf en zijn lot.
Deze eigen beweging zal hij niet voor zichzelf opeisen, alsof het iets is dat hem en hem alleen toebehoort. Het gevoel van het eigene komt voort uit een diep vertrouwd zijn met wat hem doet 'zijn en bewegen en leven' en dat zijn oorsprong heeft in het Al-éne, God. Indien hij dit gevonden heeft, weet hij zichzelf voor altijd geworteld in een lichtsubstantie, die nooit enige schade toegebracht kan worden, waardoor zijn dankbaarheid en onverstoorbaarheid begrijpelijk worden.

Het is natuurlijk niet mogelijk dat men deze wederkeer tot zijn oorsprong op welk een wijze ook kan gebieden. Immers in het rijk waarover we spreken heerst geen enkele dwang en geen enkel gebod. Er is geen sprake van heerszucht en niemand zou daar gebaat kunnen zijn met dwang en dreiging met die merkwaardige autoriteit, die van een mens een ondergeschikte maakt. Het 'al het mijne is het uwe' is wel de opperste maat der gastvrijheid, een gastvrijheid die eenvoudig door de kwaliteit ervan niet te schaden en aan te tasten of te misbruiken is.
Bovendien is het een vraag of men ook maar enigermate van een ander verwachten kan dat hij een weg zal gaan tot de ontdekking van de bron van zijn eigen 'Nijl'.

Om altijd te horen te krijgen dat een bepaald gerecht zo gezond en zo goed voor ons is en dat we dat juist moeten eten, verwekt een natuurlijke tegenzin om terug te keren naar een staat, waarin je zelf ondervindt wat goed voor ons is. Is het wel mogelijk om hierin van een goede bedoeling blijk te geven tov onze naaste, omdat hier alle bedoeling misplaatst is?
Want een bedoeling ontaardt spoedig in een aansporing en een aansporing wordt gemakkelijk een machtstendentie en zodra er macht aan de orde is, kan er geen sprake zijn van de eigen beweging waarvan de kern onze eigen zelfstandigheid is en die nooit en te nimmer de zelfstandigheid van een ander kan zijn.
Is het niet een uitgelezen voorrecht, in zich te kunnen beschikken over een besef van: ikben mijn eigen zelfstandigheid? Wat is hier dan door wie ook nog te bedoelen?

Zo gezien is het voor een mens niet mogelijk meer God te zien als een gebieder over heelal en wereld, over mens en mensheid. Immers de mens ontdekt in zich zijn vrijheid tot keuze, d.i. tot wilsbepaling. Hij behoeft niet te voldoen aan de innerlijke verlossingsdrang der noodwendigheid, maar juist daarom, omdat deze geen enkele vorm van dwang kent zal hij zich daarvoor gewonnen geven. Hij geeft zich voor de vrijheid zelf gewonnen. Deze ligt besloten in de bloei van zijn eigen noodwendigheid.
Een boom en een bloem zullen de drang van de natuurnoodwendigheid zonder enig verzet volgen. Zij kennen niets anders. Maar in een mens is een eigenheid die hij zich bewust wil worden en daarom zal hij er zolang 'naast' zijn met zijn bedoelingen en strevingen tot hij begrijpt dat de kracht van zijn levensnoodwendigheid tegelijk zijn eigen vrijheid en vervulling inhoudt.

Natuurlijk kan men ons voorwerpen: wat verbeeld je je eigenlijk wel? Weet je wel hoe nietig je bent en welk nummer onder de miljarden?
Maar onze afkomst en oorsprong zijn niet iets nietigs, ofschoon door het onbewijsbare ervan deze hoeksteen door vele bouwers zal worden verworpen. Men kan er zich geen voorstelling van maken en geen beeld van vormen.
Het is zelfs heel gemakkelijk te beweren, dat wat wij willen iets is als niets. Maar het feit dat uit dat zg. niets in ons de merkwaardige drang ontstaat naar vervulling, naar het besef van het tegendeel nl. dat uit dat niets alles voortkomt wat schepping genoemd kan worden en dat het de mens zelf is die hier de hand in heeft, maakt dat hij in het scheppend moment zijn grootst geluk vindt. Dit laatste trouwens niet als doelstelling maar als toegift, een geschenk waarvan hij niet had kunnen dromen.

Neen, het zal niet mogelijk zijn deze dingen aan een ieder uit te reiken, want menigeen staat ermee in zijn handen en weet er eigenlijk niets mee te beginnen. Natuurlijk kan onze rede hier tot op zekere hoogte de weg wijzen, maar als er niet een belevenis is die deze beweringen of inzichten bevestigt als gold het een ontmoeting die ons werkelijk van binnen aandoet en waardoor verrijking en verruiming tot de mogelijkheden behoren, dan zou zonder twijfel al dit werken en spreken en schrijven doelloos zijn. En dit nu is met de ondervinding van velen in strijd.
Dat geen beogen of bedoeling hier mogelijk is, blijkt ook daaruit dat wat we in ons zelf zoeken geen object is dat je kunt veroveren of verwerven. Het is niet iets dat je najaagt. Te weten dat wat we zoeken al sinds eeuwen op ons ligt te wachten. Dat het een goed is, een brood, dat wij zelf eens hebben laten liggen in de waan dat we het voor iets beters konden inruilen of verwisselen.

Waarom verlaat een mens het betere voor het mindere? Waarom eet hij voortdurend de vruchten van de boom des onderscheids tussen goed en kwaad? Wat hij heden verwerpt prijst hij morgen en het goede dat hij gisteren verliet betreurt hij in het heden. Terwijl het ware brood zich niet door tegenstellingen onderscheidt.
Tijdloos en eeuwig is het Goddelijk manna er voor de mensen, maar de mensen zien het niet, hebben zich aan 'kennis' onwetend gegeten, herinneren het zich niet en doen alsof ze helemaal niet weten waar je het over hebt. Natuurlijk is dat de moeilijkheid dat onze zinnen er niet vatbaar voor zijn. Onze zinnen overheersen alles. Ons verstand laat zulke 'onzin' niet toe. Waarmee zullen we dan dat herkennen wat niets anders is dan wat men een subjectieve gewaarwording noemt en dat alleen gekend kan worden door beleefbaarheid?

Het innerlijk rijk laat zich niet ergens in de ruimte begrenzen als 'niet van deze wereld zijnde'. Dit laatste wil alleen maar zeggen dat deze wereld het niet vermag voort te brengen. Het is nl helemaal niet een produkt dat voortgebracht kan worden of waaraan we een tijdelijk begrip als deze wereld kunnen verbinden. Het is er, is er altijd geweest en zal er altijd zijn in alle eeuwigheid. De eeuwigheid is 's mensen deel: waarom keert hij er dan niet naar terug?
Hoe onzegbaar moet het weerzien zijn na zolang in de buitenste duisternis te hebben gedwaald? Wat dreef de verloren zoon op avontuur uit te gaan, het vermogen dat hij van huis uit meekreeg te verbrassen en mee te eten aan de zwijnentrog? Moest hij tot zelfbesef verwerven wat hij steeds in zo'n grote mate deelachtig was? Had slechts het 'verdiende' waarde voor hem? Was dat zijn eigenaardige hoogmoed die hem de val bereidde tot terugkeer? En in de diepste val verrijst het gouden oog der herinnering: ik ben altijd bij u.

Ligt het niet voor de hand dat een mens zijn rusteloosheid moe is? Het 'gejaagd door de wind'. Komt er niet een ogenblik waarin hij snakt dat de driften van het leven hem nu eindelijk eens met vree laten? en is daarvoor niet één remedie: dat hij zelf de driften van het leven leert verenigen in één hand? Dat die ene hand is wat hij zelf is. Dat zijn zelfstandigheid, zijn zelf-zijn, dit alleen vermag, zijn 'zijn'. Want zijn 'zijn' is de enige werkelijkheid.
Niet een object noch een subject maar een zelfbesef dat hij vermag te veroveren op alles wat hij niet is. Alles wat hij niet is. Want hij is niet zijn lichaam, noch enige ziekte van zijn lichaam. Hij is niet een weerspiegeling zoals de chaos in zijn brein weerspiegelen kan, op een wijze dat hij er slachtoffer van wordt. Maar hijzelf is niet een zoon van de chaos.

Hij is die hij is en zijn ik is wat het is: ik ben. Hoe is het mogelijk dat een mensenkind ervaart de bron te zijn van alle kracht die in hem is? Het is mogelijk door het zich te her-inneren. Want dit allerinnerlijkste ik, dit fundamentele en oereigenlijke trekt alle krachten automatisch tot zich. Dat weet hij als hij het ontdekt, het zich bewust wordt. Hij leert het gevoelen in de innerlijke vrede die hij zichzelf oplegt. Waartoe hij kan inkeren.
Dan deelt zich aan hem mee wat hij ervaart als de kracht van de geest en alles wat deze geest inhoudt. In de innerlijke rust van de ziel is het of alles tot weerspiegeling wordt. Het herinnert aan een uitdrukking in het Tibetaans Dodenboek: 'moge de Bhagavan Varja Sattva ons leiden langs het pad der weerspiegelende wijsheid wanneer wij door heftige toorn in Sangsara rondzwerven'. In te keren tot een innerlijke stilte en rust is hetzelfde als deel te willen hebben aan die verborgen ordening die zich daarin kenbaar maakt.

Het hele bewustwordingsproces is gelijk aan ontwaken van een uit zichzelf zijnde oer-gestalte, waarvan de gewaarwording als een mededeling, of als een gedachte die zichzelf denkt tot 'zichtbaarheid' in het bewustzijn verrijst. Dit ogenschijnlijke zichzelf denken is een geschenk dat hij van zijn God of namens zijn God ontvangt. Hier valt niets aan te nemen dat wij niet als het eigene herkennen.
Daarom moet een mens in zich geheel ontdaan zijn van de opdringerige tirannie van zijn privé-angsten of zijn lichamelijke wensen en klachten. Daardoor leert hij de onverzettelijkheid van zijn eigen wil kennen, waarin de kracht van het fundamentele zich aan hem mededeelt. Het is merkwaardig dat deze wil alle andere willen in zich opneemt en tot één maakt, waardoor we niet meer kunnen doen wat al die vele willen in ons willen. Wij verkiezen de vrijheid van die ene wil boven al het andere wat wij daarenboven nog zouden willen. Dit lijkt op een grote beperking, die we ons zelf opleggen, maar die in werkelijkheid betekent, dat alles in ons voedsel wordt voor de ontplooiing en bloei van wat zo schoon is genoemd: de gouden bloesem.

Ons denken waar de wetenschap zich op beroemt methoden te hebben gevonden om te bewijzen dat de dingen bestaan, existeren, is niet in staat tot het wezen van het bestaande door te dringen. Ook psychologisch vermag men niet vast te stellen wat het 'Ik' van de mens inhoudt, wat het is. Dit 'zijn' van het ik is alleen aan de mens zelf voorbehouden om te beleven en indien hij van deze belevenis getuigenis zou willen geven, moet hij het zwijgen er toe doen.
In dat zwijgen ligt de werkelijkheid van het eeuwig zijn besloten. Dit is een aldoordringende uiterst subtiele geestelijke potentie waarvoor geen tegenstelling en dus ook geen vijandschap in welke vorm ook bestaat. Zij komt voort uit het rijk 'dat niet van deze wereld is'. Dit is de werkelijkheid van het in zich onveranderlijke 'ik', zijn oer-zijn, geest uit oer-geest.

Het is een onbegrijpelijk wonder dat de vergankelijke mens als een tijdelijke lichamelijke verschijning niettemin een openbaringsobject kan worden van dit onnoemlijke, waar de mensen in de loop der eeuwen vele namen aan hebben gegeven, alsof zij het daarin vast wilden leggen. Lao Tse noemt het Tao, met de toevoeging: Tao dat gezegd kan worden is niet het eeuwig Tao. In de Kabbala is sprake van de goddelijke naam die niet uitgesproken worden kan. En aan het menselijk lichaam is de waarde toegekend van een tempel van de heilige geest.
Daarom, we kunnen het onnoemlijke niet uitdenken, noch uitvinden, niet als een subjectieve gewaarwording, die wij zouden vatten in iets alomvattends, noch als een object dat ergens een plaats zou hebben en omschreven zou kunnen worden.

Ik wist, dat ik als koning
Stond voor mijn eigen woning,
Centrum van ruimte, heerser over tijd;
Ik kwam, in smart verloren;
En 'k zag, ik was herboren,

Terugvergodlijkt tot mijn wezenheid.'
J.A dèr Mouw, Brahman I

Wat is toch een mens dat hem die innerlijke vrede, die onnoemlijke werkelijkheid, dit deel hebben aan het éne, waarin geen ander meer is, geschonken geworden kan? In dat geschenk moet hij noodwendig de schenker herkennen en in die herkenning ligt een eenwording besloten voor altijd. Dit voor altijd en eeuwig is in het ogenblik waaruit het levend nu bestaat. Alsof door het ogenblik, dat hij een fragment van de tijd noemt, het oog hem aanziet, dat een vreugde en een kracht uitstraalt, dat niet te omschrijven is, dat altijd op hem toeziet, niet als een strenge rechter, noch als een wreker van al zijn boze woorden en daden waarmee hij kwetste die hij liefhad, maar als een lachen dat zijn smarten doet verteren, een 'blijde boodschap' die hem voortdurend wordt medegedeeld waarin alle tegenstellingen vergaan en het verleden wordt opgelost, zodat er geen toekomst meer is.
Een eeuwig nu dat nooit uitgewist kan worden, eenvoudig omdat er geen uitwisser meer is. Daarvoor is alles geschied wat een mens ooit nog zou kunnen overkomen en niets kan hem meer worden aangedaan wat hem reeds niet aangedaan is.

Als een mens zijn geluk zoekt en hij heeft het gevonden, blijkt dat dit geluk niet speciaal zijn eigen geluk is. Het is het geluk voor en van alle mensen. Er is voor hem niets meer dat meer voldoet dan zichzelf schenken aan wat zich in zo grote volheid aan hem schenkt.
Hij is - zonder daaraan altijd te moeten denken - eigenlijk voortdurend doende zich te geven in al grotere volheid aan dat wat hem het leven geeft. De alles-gever is als een voortdurende glorie, een overwinnaar, waaraan men zich gewonnen geeft, waardoor men zelf tot overwinnaar wordt. De'ho nikon' die in de Openbaring het getal duizend is.

Het eigenaardige is dat ieder mens op zijn eigen wijze in zijn eigen leven dit doel bereiken kan. Er is niemand van uitgesloten als hij zichzelf - op welke gronden dan ook - niet uitsluit. Want een mens is geneigd in al zijn schuldgevoel en 'zondigheid' tot een ontkenning te geraken dat dit heil voor hem weggelegd zou zijn. Dan speelt hij zijn eigen rechter, omdat hij vindt dat er toch een rechter over hem moet oordelen en hij begrijpt niet dat hier een persoonlijke hoogmoed hem parten speelt die hem wel eens even vertellen zal hoe het is en hoe het moet.
Het is gewoon een kwestie van zijn eigen wil die maar al te vaak bepaald wordt door het oordeel van zijn medemensen, want het is een merkwaardig verschijnsel van een grote hypnotische kracht zich uit te moeten leveren aan wat anderen van hem denken of aan wat de vernietigende kritiek heet van de openbare mening. Immers wat hij zoekt - als hij wil - is het oord waarin alle kritiek zwijgt en alle oordeel ophoudt, niet omdat het niets ter zake doet als het gaat om wat hij naar zijn oorsprong is. Wat zal iemand gebeuren als hij een liefde ontdekt heeft die hem in staat stelt er alles voor te doorstaan en te ondervinden? Wat betekent 'anderen' als er maar één is en geen ander?

Een mens is zo toegerust - en hij weet het in de regel niet - dat hij de beschikking kan krijgen in zichzelf over een uiterst subtiel organisme dat men geneigd is bovenaards of bovennatuurlijk te noemen. Het behoort thuis in regionen van onze ziel die ons in aanraking brengen met de grootste stilte en rust en daardoor de verbinding vormen - alsof het een antenne was voor zeer hoge frequenties - met het leven van de geest. Het maakt de indruk dat dit geestelijk bewustzijn doorvloeid wordt van een verlichting en vrijheidsgevoel dat zijn weerga niet heeft en alles wat deze werkzame verbinding zou willen belemmeren, wordt door deze niet te weerstreven kracht omgekeerd en tot een nieuwe orde geroepen, waardoor het innerlijke leven zich voortdurend als een vernieuwende toestand voordoet.

Er is geen scheiding meer in dat geval tussen zijn z.g. aardse instelling en zijn bovenzinlijk vermogen. Er heeft een vereniging plaats, doordat het aardse zich aan het bovenaardse schenkt, waardoor het z.g. aardse leven in een nieuw licht verschijnt.
Uit dit alles blijkt, dat wij niet elkander te overwinnen hebben, maar dat we ons zelf vrij kunnen maken van alle dwaling die ons van de oorsprong scheidt.


Barend van der Meer

Geen opmerkingen:

Een reactie posten