zondag 16 november 2014

9. - Jezus onder de mensen

'Maar gij zult mij zien;
want ik leef en gij zult leven.' 
Joh. 14: 19-20

Hier is de ontmoeting. Maar niet ieder ziet hem. En dat is altijd het struikelblok. Wij hebben ogen en wij zien niet. Wij hebben oren en wij horen niet. En dit is zo vaak herhaald, ook door die mensen die niet zien noch horen, dat het in de regel niets meer zegt. Want welk een bron van twijfel of inbeelding is door deze woorden niet ontstaan. Wie durft er voor uit te komen dat hij innerlijk heeft leren zien en horen. Hij loopt kans uitgelachen te worden of beschaamd gemaakt. Hier geldt hetzelfde als de reactie van Fillipus op de woorden van Jezus in Joh: 14: 'Indien gij mij gekend had zoudt gij ook den Vader gekend hebben. Thans reeds kent gij hem en hebt gij hem gezien'. Maar Fillipus zeide tot hem: 'Heer, toon ons den Vader, en het is ons genoeg'. Dit is een illustratie van blindheid, van niet zien zodat al de woorden die Jezus uit zijn innerlijke wereld, de onzichtbare, had gesproken voor Fillipus zonder inhoud waren geweest.

Wat wonder dat Jezus zich heeft beklaagd: ben ik zolang bij u en hebt gij mij niet gekend? Hier betekent hem niet gekend te hebben eenvoudig: hem niet gezien te hebben. Want wat weten over het algemeen de mensenkinderen van de mens. De eigenlijke mens is in ons verborgen, niet omdat hij zich verschuilt maar omdat hij zich nog niet de bevoegdheid heeft eigen gemaakt zich 'zichtbaar' te maken.
Weet menigeen niet dat er in hem een onuitgesproken wereld is die hij zich niet voldoende bewust kan maken door erover te kunnen spreken. De verborgen goddelijke mens in ons ligt nog zo in de windselen dat er heel wat tijd en geduld voor nodig is hem te ontwikkelen. En menigeen geeft het maar op en laat zijn ware menselijkheid in een ongeboren toestand achter en gaat heen van de aarde, met zijn dood niet zoveel verschillend van de toestand waarin hij hier geboren is.

Jezus kondigt aan: "Nog een kleine tijd en de wereld aanschouwt mij niet meer; maar gij aanschouwt mij, want ik leef en gij zult leven'. Deze aanschouwing is mogelijk doordat hij zijn discipelen de parakleet zendt, de vertrooster in hun harten die als de heilige geest gekenmerkt wordt en waarmee gemeend is: De geest der waarheid die in hun harten zal wonen, de geest der onderscheiding en herkenning die de onveranderlijke kracht der waarheid is waardoor het godskind in ons, dat wij zelve zijn, gekenmerkt wordt. 
Deze waarheid kan niet aangenomen worden op enig gezag. Het echte laat zich op geen enkele wijze dwingen en is onbevreesd. Het is het kenmerk van de ontwakende geestesvonk, het licht dat in een ieder mens binnengaat, indien hij hier in de wereld wordt geboren. Dit licht is tegelijk het licht der waarheid en indien wij het ons bewust gaan worden, zien wij de wereld in het licht liggen, de wereld waarin wij dagelijks leven.

Het is het licht dat op de weg schijnt die wij gaan en wij ondervinden aanvankelijk hoe moeizaam het in de duisternis onzer onbewustheid tot een groter vermogen komt. Het is de heilige geest die in ons de vonk aanblaast tot vlam. Dit heeft niets van doen met onze overdenkingen. Het is een innerlijke aangelegenheid, zoals liefde tot de waarheid, liefde tot het licht, liefde tot onze oorsprong, liefde tot de ontwakende zoon in ons, alleen maar beleefbaar is.
Het zijn dingen die tot het werkelijke en dagelijkse leven gaan behoren en die geheel uit eigen beweging geschieden, niet door dwang van buitenaf. Het is eenvoudig een gevolg van innerlijk ontwaken in licht en kracht en als er sprake is van het ontluikende echte en ware dan moet al het andere in ons zich daaraan onderwerpen, al gaat dat gepaard met eindeloze tegenspraak. Want op dit pad moet steeds weer de overwinning worden bevochten.

Ik leef en gij zult leven. Gij zult eeuwig leven als gij hem ontmoet en herkent. In die ontmoeting is een weergaloze vreugde want alle angst wordt erdoor vergeten. Alle bezorgdheid. Er heeft een ommekeer in ons plaats alsof het is dat ons afzonderlijk persoonlijk wilsvermogen weer in overeenstemming gebracht wordt met een oer-wil, een oer-bron van kracht en licht, waardoor ons leven meer en meer als uit één stuk gevormd wordt en geleid, terwijl niet in het minst afbreuk wordt gedaan aan ons eigen vermogen tot zelfvorming en de vrije keuze die daarvoor nodig is.
Vrije wil en vrije keuze zijn schone woorden. Om ze werkelijk te realiseren is niet zo eenvoudig als men zou denken. Er is een ondervinding van verhoogd worden door de ontmoeting. Dit heeft niets met eerzucht te maken maar wel met een vernieuwing alsof men meer boven de dagelijkse dingen uit kan komen en ze ons niet meer zo overheersen.

Wij worden erdoor veranderd en voor deze verandering kunnen wij moeilijk een maatstaf aangeven, zoals dat wel gebeurt als mensen graden en schone titels worden verstrekt die de rangen onder ons mensen moeten aangeven. Natuurlijk zijn er graden van menselijkheid en bewustzijn, maar het zal niet veel zin hebben deze met een schone rang te benoemen, met alle respect overigens voor de wereldse indelingen. Deze laatste vervallen nu eenmaal niet, maar de waarden der innerlijke menselijkheid worden op geen enkele graadmeter aangebracht. 'Wat noemt men mij goed, niemand is goed dan EEN'.
Door de ontmoeting wordt men veranderd. Er is iets onalledaags in ons dagelijks leven gekomen. Het is of de sleur doorbroken wordt en het verlangen naar iets geheel nieuws bevestigd. Er is een begin van branden en lichten, een ontstoken worden. Het ontsteken van miljoenen kaarsen over de wereld met kerstmis is slechts symbool van een verborgen verlangen, zelf tot brandende kaars te worden. De weg tot het licht weerspiegelt in de liefde tot alle licht, al is het maar van een kaars.

Indien wij eenmaal ontbranden zal dit licht ons nimmer meer geheel en al verlaten. Het zal toenemen in ons leven wanneer wij er ons naar richten en op de dag van het overschrijden van de drempel van het innerlijke rijk zal het één met ons worden. Als het licht der zon onbelemmerd onze kamer binnenschijnt, hoever overigens de eigenlijke lichtbron ook van ons verwijderd mag zijn, zeggen wij: er is zon in de kamer. In alle licht is zon en in alle zon is licht.
Acht gij het niet mogelijk dat gij innerlijk deel kunt krijgen aan het licht en dat dit het licht der wereld is?
Daarom, als men hem ontmoet, begint de warmte en de liefde en zijn licht in uw hart naar binnen te schijnen, hoewel hij zegt: 'Alles wat ik tot u spreek zeg ik uit mij zelve niet; doch de Vader die in mij woont hij doet zijne werken' Het maakt duidelijk hoe de godheid zich vermenselijkt tot Vader en deze zich tot zoon in het innerlijke leven, d.i. de Christus, de gezalfde. Indien een mens voor zich deel krijgt aan God in het bewustzijn van zijn geest geschiedt dit door bemiddeling van de zoon waardoor hij één wordt met Christus. Dit is de ontmoeting.

Het woord evangelie bestaat in het Grieks uit twee lettergrepen. Eu betekent goed en angelion = bericht, dat men om het niet zo prozaïsch te laten klinken heeft gemaakt tot 'blijde boodschap'. Dit is de oorspronkelijke betekenis van het woord. Ook het woord engel is eraan verwant. Want angellein = boodschappen en engel is een verbastering van het woord angelos, dat bode betekent. Onze bijbel wemelt van engelen, van boodschappers in zichtbare en onzichtbare gestalten. De onzichtbare engelen doen zich in het innerlijk leven voor en kunnen stralend en lichtend zijn, maar ook bedrieglijk en duister. Op deze weg ontwikkelt zich het innerlijke onderscheidingsvermogen in waarheid als gij de waarheid liefhebt en in zelfbedrog wanneer men zich voortdurend misleidt. Dit laatste wordt duidelijk door de teleurtstelling en verduistering die de zelfmisleiding tenslotte teweeg brengt. Het bedrieglijke kan zich op de weg naar het licht niet handhaven.

Jezus was voor de mensen de boodschapper bij uitnemendheid. Dit was mogelijk door zijn alomvattende en aldoordringende liefde, waardoor de alomtegenwoordige onzichtbare godheid zich langs alle trappen van de lichtengelen waarneembaar kon maken om zich in zijn lichaam te voleindigen. De mensen leven en leefden in de ban der afgescheidenheid, die veroorzaakt werd door de materiële ontwikkelingskrachten die hun zielen en daardoor hun drijfveren houden in een horizontaal werkzame wereldbeweging. Jezus was drager van de positief scheppende lichtbeweging, verticaal gericht op doorbraak door de in horizontaal vlak gerichte omhullende en insluitende aardekrachten. Het gevolg daarvan was een kruisiging in de liefdevolle mens, een werking die zich totaal voleindigde in de kruis-dood waarin het leed der wereld in iedere vorm werd doorstaan en overwonnen.

Het is niet waar dat God dit ooit gewild heeft. De mens Jezus heeft dit lijden op zich genomen als gevolg van zijn verlossingsweg en zijn liefde tot de mensheid. Een goddelijk willen waarin hij zich niet heeft ontzien en waarvoor hij de bittere beker tot de laatste druppel heeft geledigd. Door deze onbeschrijflijke daad heeft hij voor altijd, zolang er mensen op aarde zullen wonen, een weg gebaand en een deur geopend 'ter ontkoming' aan iedere vorm van slavernij en menselijk lijden, wat alleen door de liefde Gods, waarvan zijn boodschap overstroomde, is mogelijk gemaakt.
Het is niet mogelijk deze wereld ooit geheel van lijden te bevrijden. Het lijden is een noodzakelijke voorwaarde voor het vergruizelen van de versteende harten en het bewerken tot een vruchtbare akker. Voor de mens die een weinig van deze godsmensenliefde kent, is het leed niet erg omdat dit vernietigd wordt in de vlam waaruit het mensenkind voor eeuwig zich vernieuwen zal en worden zal tot levend, lichtend woord. Dit woord is niet: Mijn God, mijn God waarom hebt gij mij verlaten. God verlaat zijn kinderen nooit en te nimmer. Integendeel, tot op het laatste ogenblik heeft hij God beleden en hem uit de innigheid zijns harten gedankt:
Eli, Eli lamah azahvtha-ni
waarvan de vertaling luidt;
Mijn God, mijn God, hoe verheerlijkt gij mij!
Het is geen mythe, dat Jezus door erbarmen bewogen tot de wereld ging. Hij zag de duisternis op de wereld en hoe de mensen daaronder leden terwijl zij niet hoopten op enige uitkomst. Zij wisten amper dat zij verduisterd waren. Zij wisten ook niet meer - en nog niet - dat zij naar hun ware afkomst uit een lichtwereld geboortig waren. Dat zij uit eigen vrije beweging zich daaruit begeven hadden en daardoor een diepe kloof veroorzaakt hadden tussen het rijk Gods en hun eigen bewustzijn.
De levende herinnering hadden zij daaraan verloren doordat zij in het mensendier hun intrek hadden genomen, waardoor de verduistering hand over hand toenam.

Er waren altijd helpers en heilanden geweest die getracht hadden de mensen te verlossen en hun de kracht van hun liefde te schenken, maar steeds vielen de mensen weer terug of begrepen niet of gaven zich geen moeite ze te herkennen. De macht der materieel werkzame krachten was zo groot en hun omsluiering zo dicht dat nergens meer het licht der wereld werd onderscheiden. Het was werkzaam in de mythen waarmede de mensen leefden, maar niet in de werkelijkheid van hun dagelijks bestaan. Jezus verliet het Koninkrijk, de hoge goddelijke lichtstaat en ondernam de gevaarlijke tocht naar de diepten der aarde om als een licht onder de mensen te verschijnen.
De hoogheid van zijn liefde was onnoemlijk en de kracht ervan wordt niet overtroffen. Het is onbegrijpelijk dat een goddelijk mens dit op zich vermag te nemen en op die wijze een deur te openen voor de liefde Gods onder de mensen. Welk een tegenkrachten, welk een laster en smaad kreeg hij niet te overwinnen. Het gaat niet aan te beweren: 'Hij was immers goddelijk, hij noemde zich toch de zoon Gods? dan was het ook geen kunst hier te verschijnen'. 

Men vergeet dan - het is bijna boosaardig - dat hij zich met het vergankelijk gewaad van de aardse mens moest bekleden en daardoor deel kreeg aan een lijden en een strijd waaraan niets menselijks vreemd meer is.
Hoe werd hij niet gelasterd, gesmaad en vervolgd. Vanaf het ogenblik zijner openbare verschijning heeft de vorst der duisternis, die niets van zijn zending begreep en kon begrijpen en waarvoor geen God bestond, hem bevochten en doet dat nog tot op de huidige dag.
Maar het licht dat Hij in het mensendom ontstak is niet meer te doven. Hij zelf is het die in dat licht leeft. Een ieder mens zal dit moeten erkennen, omdat het beginsel ervan in hemzelf aanwezig is. Hij zal dan de weg vinden tot oplossing van zijn lijden en tekorten. Want alle fouten en dwalingen, alle zonden en ziekten van de mensenkinderen ontstaan door gebrek aan dit licht. Al die vertwijfelde mensen, al die zoekers en smachters, allen die in de ontkenning Gods leven en zich zo machteloos gevoelen, zij hebben vergeten dat de oplossing voor al hun noden in hen zelf ligt, binnen in hen zelf.
Het gaat niet om goed en kwaad. 

Deze weg bewandel je niet om deugdzaam te willen zijn. Maar je zoekt hem uit innerlijke nood gedreven en het is bijna verpletterend van vreugde als je ontdekt dat het werkelijk waar is, al lig je dan ook als een zwakke vlonder op de rand van de afgrond. Hij leeft niet in die zin onder de mensen dat hij zich bekend zou maken en zeggen: ik ben Jezus de Nazarener. Na zijn dood is hij de Nazarener niet meer gebleven. Maar men zal zijn licht tegenkomen en in zichzelf leren herkennen en dit zal een grote verlossing betekenen en een zo grote blijheid en bevrijding dat men het haast niet zou geloven of verdragen kan.
En toch is dit waar. Gij kunt u direct op weg begeven als gij luistert naar de stem in u zelf. Hij was een kind Gods, de zoon van God in de mens, maar wij zijn het zelf ook, hoewel bedolven en omhuld door gesteente en korsten aarde. Natuurlijk trachtte de geest der aarde hem te boeien en vooral te verachten, natuurlijk zocht de duivel hem te verzoeken als hij moe was van het vasten en uitgeput van het zwerven in de woestijn. Trouwens de lichtverachter heeft hem toch tot het uiterste kunnen vervolgen en de mensen ertoe gebracht hem te kruisigen. 

Overal in de toenmalige wereld werd de kruisiging toegepast door de Romeinen tegen ieder die zich tegen hun dictatuur en gezag verzette. Het is de meest smartelijke dood. Vóór de kruisiging werd het lichaam gegeseld en tot bloedens toe geslagen om dan naakt en bewegingloos aan het folterhout gehangen te worden, met doorboorde polsen, verscheurde pezen en zenuwen die razende pijnen veroorzaakten. 
Het is de meest wrede en duivelse foltering die ooit werd uitgevonden, temeer omdat het sterven aan het kruis dagen lang kon duren. Bij Jezus trad de dood binnen twee à drie uur in, waarover zelfs Pilatus zich verwonderde dat het zo gauw afgelopen was. Nee, men kan niet zeggen dat de aardgeest niet aan zijn trekken gekomen is bij die vreselijke dood en het lichamelijk lijden tot het uiterste.

Het is natuurlijk volkomen uitgesloten dat ooit een God der liefde op die wijze zijn zoon opgeofferd zou hebben om de mensen te redden. Het zou zo een bovenmatige smaad zijn dit te durven beweren, zulk een griezelige, sadistische, verfijnde en uiterst liefdeloze leugen, dat het eenvoudig onbegrijpelijk is dat mensen hun ziel tov de godheid zo wensen te vergiftigen.
Na de lichamelijke dood van Jezus brak voor eeuwig de verheerlijking aan waarvan zijn hele leven reeds doordrongen was. Een verheerlijking waarvan hij de goede moordenaar deel liet uitmaken in de woorden: 'Heden zult gij met mij in het paradijs zijn'. De doorbraak was geschied, het offer tot in de laatste vezel volbracht. Het donkere wolkgordijn scheurde vaneen en er brak een overvloed van licht over de aarde uit. Het plechtanker dat de aarde met het Koninkrijk verbonden houdt was diep en onwrikbaar in de bijna ontgoddelijkte wereld geworpen, een onwrikbare zekerheid biedend aan ieder mensenkind dat zich op weg naar het licht begeeft. 

Het leven van Jezus is van een onsterfelijke realiteit en zal niet ophouden zich te bevestigen in de innerlijke belevenissen der mensen, belevenissen die evenmin voorbijgaand zullen zijn als het lichtend brandmerk dat zij in de ziel teweegbrengen als eeuwig werkzame herinnering.

Barend van der Meer

Geen opmerkingen:

Een reactie posten