maandag 18 november 2013

8. - Ark en tabernakel: het heilige


Als er sprake is van een bovenaardse macht, heersend in een voorwereldlijke sfeer, van voor de grondlegging der wereld, een macht die haar wortels heeft in de oneindigheid en onvergankelijkheid, ondenkbaar en onvoorspelbaar en deze macht zou zich willen openbaren, waar zou dan het bemiddelingspunt moeten liggen? Het zou een plaats moeten zijn waar het oneindige zich 'vereinigde', het onvergankelijke een verbinding zou aangaan met het vergankelijke. Het zou aan de rand staan van twee werelden, de wereld van het leven en de wereld van het sterven. Het zou een voor mensen onaanraakbaar gebied moeten zijn d.i. heilig, en dit gebied kon alleen betreden worden door die mensen die in zich het tijdelijke met het eeuwige verwisseld hadden en aldus van de dood niets meer hadden te vrezen.

Daardoor is te begrijpen dat de plaats van het heilige het graf is voor alles wat sterfelijk is maar een opstanding voor wat heilig en goddelijk genoemd wordt. Het is hetzelfde als uit het verderfelijke het onverderfelijke opstaat, uit de gekruisigde, de eeuwige, uit de dood het leven. Want de ark bevatte de bemiddelende substantie in de gestalte van een wolk waarin de God van Mozes was neergedaald. 'En de wolk des Heren was des daags over hen, als zij uit het leger vereisden. Het geschiedde nu in het optrekken van de ark, dat Mozes zeide: Sta op Heere en laat uw vijanden verstrooid worden en Uwe haters van Uw aangezicht vlieden! En als zij rustte zeide hij: Kom weder Heere, tot de tienduizenden der duizenden van Israël'.

Als dit eeuwigheidsogenblik is weggelegd voor de mens, als zijn redding, dan moet dat beantwoorden aan een plaats waar het zichtbare en het onzichtbare aanzicht der werkelijkheid zich met elkander vermengen in een ontmoeting die tot de hoogste en allerinnerlijkste ervaring leidt die een mens ooit vermag te beleven. Het moet een ogenblik en tegelijk een plaats zijn die aan alle profanatie en aan alle materiële overheersing is ontheven. Op deze allerheiligste plaats, ongenaakbaar voor al het andere in de wereld, wordt de lichtsubstantie van de geest bereid waarin de bovenaardse macht, de oneindige en eeuwige, zijn entree maakt. Hierdoor ontstaat in de mens een levenwekkend beginsel, een eeuwigheidsbeginsel en wat daaruit geboren wordt - geestelijk, psychisch en biologisch - zal van onvergankelijke kwaliteit zijn. Deze kwaliteit werd bij het volk van Israël aan een plaats verbonden waar het vergankelijke leven een einde neemt – geofferd wordt – waardoor een organisme van transcendente waarde als een uit zich zelf zijnde geschapenheid ontstaat.

De mens die hier geboren wordt - op dit ondermaanse - leert een weg kennen waarin hij aan de ups en downs van het leven zolang onderhevig is tot hij deel krijgt aan een onveranderlijk bewustzijn dat niet alleen het gevolg is van de voortdurende en opeenvolgende veranderingen die hij beleeft. Deze stelselmatige ups en downs zijn als de getijen van eb en vloed en schenken hem indien alleen de maanfasen overheersen een rusteloos bestaan. Het is een archetypisch beeld dat overal en te allen tijde het zich weerspiegelende leven op aarde heeft begeleid. Zoals de maan afneemt en tenslotte verdwijnt in het niets om dan geleidelijk uit dit niets weer op te komen als een nieuwe geboorte, zo mat men de perioden van het aardse leven af naar de standen van de maan waaraan we het begrip van de tijdsindeling te danken hebben. Indien deze rusteloze invloeden alleen het leven zouden beheersen zou een mens gedoemd zijn altijd in de tegenstellingen van ondergang en opnieuw geboren worden te moeten leven. Een rusteloze tocht, een altijd trekken door de woestijn van het leven.

Maar de idee dat bij een nieuwe maan het 'niets' niet blijft overheersen bevat in zich een zekerheid dat het leven zelf geen einde neemt. Want deze zekerheid kan juist beleefd worden in de fase tussen het verdwijnende laatste kwartier en de opkomst van het nieuwe kwartier maan. Het beleven van deze zekerheid waar het zich weerspiegelende en dus vergankelijke leven in zijn aanzichten ophield te overheersen was juist mogelijk in de toestand tussen de beide tegenstellingen die de elkander weerspiegelende maangestalten – als afnemende en opkomende schijngestalten – veroorzaakten.

Op het ogenblik dat de nieuwe maan geboren werd had de overheersing van het weerspiegelende maanleven als aardse belevenis opgehouden en was daardoor de mogelijkheid geschapen een nieuw leven te beginnen waar de tirannie van onze zintuiglijke en zinnelijke voorstellingen die door ons brein dat in de tegenstellingen verstrikt was als echte realiteit werd aanvaard. Dit 'verloren' ogenblik bevond zich dus tussen de twee elkander weerspiegelende gestalten zoals we die ook in de ark als de tegen over elkander geplaatste cherubs terug vinden.

Het binnengaan van de onsterfelijke en eeuwige God is het ogenblik waarin het mensenkind innerlijk aangeraakt wordt tot een nieuw leven. Maar de vernieuwing ligt in het aanwezig zijn, in het bewustzijn waar het maan-bewustzijn, de nacht-zijde en duisternis van het aardse leven (de buitenste duisternis) ophield te overheersen waardoor het ogenblik van de nieuwe geboorte vermocht aan te breken. En zoals iedere maand deze mogelijkheid der 'onbevlekte ontvangenis' bestaat zal de mens in zijn rusteloze en vaak tragische strijd niet vergeten dat het moment der vernieuwing en der mogelijke wedergeboorte steeds weer verschijnt.

En het kan zeer troostvol voor hem wezen te beseffen hoe innig hij aan dit moment der verlossing deel wil hebben. Het is te begrijpen dat het inwendige van de ark de plaats van het allerheiligste op de altaren vertegenwoordigt en het is zonder twijfel zeer schokkend geweest (en het zal dit blijven) wanneer eindelijk eens begrepen en ervaren wordt: 'in u is het koninkrijk der hemelen' of 'uw lichaam is de tempel van de heilige geest'.

Want dan wordt duidelijk wat van dat koninkrijk gezegd is: het is niet hier en niet daar maar het komt met onzichtbaar gelaat. Er is geen ophef en geen reclame mogelijk, geen enkele propaganda en geen dwangmaatregel. Een koninkrijk waarvan het licht en de macht, de liefde is voor alles wat leeft, dat is dus voor het leven zelf en waarvan het mensenkind het stralende licht kan ervaren zodat hij daarin zijn afkomst herkent, is in gelijkenis niet meer dan het mysterie van de tarwekorrel die vergaat en het nieuwe leven dat eruit verrijst. Ook is hier niet de angstige vraag of het ooit zal ophouden of dat toch de dood daarover zegevieren kan. Levend in het licht van de godheid is er geen schaduw van angst.

Het ligt voor de hand dat de ark uit één stuk vervaardigd is. Dit kunstwerk verzinnebeeldt als structuur een volstrekte eenheid. Want alleen het uit zichzelf zijnde kan als iets onbeschrijflijk levends en oorspronkelijks de vele ongelijksoortige functies van verschillende organen, de vele heterogene en tegenstrijdige elementen, verdeeld over de verschillende en uiteenlopende tentinrichtingen omvatten en door de aanwezigheid der Godheid tot een eenheid van samenwerking verenigd worden. Op die wijze ontstaat een immens magisch en heilig krachtveld waarvan het stralend middelpunt onuitroeibaar en onsterfelijk is.

Niemand kan weg uit het geheel, ook door de grootste ontkenning en omkering niet. Zelfs de dood vermag de mens niet te scheiden uit die aldoordringende lichtkracht. Al leefde hij in de stelligste ontkenning, in de diepste duisternis zal hij, hoe verstikkend ook voor de ziel, bezocht worden door het licht van de levende God al zou het aeonen duren.

De Tabernakel doet denken aan een laboratorium dat uit zeer actief werkzame elementen is samengesteld die zowel op het fysieke plan als op het geestelijk psychologische, werkaazijn en door een pijnlijk nauwkeurig systeem van overeenstemmingen zijn verbonden. Voor de bouw zijn de edelste houtsoorten gebruikt als acacia- en sittim-hout.

Ook hier is te denken aan het Egyptische Dodenboek waar de god Osiris door zijn duistere broeder Seth ingegoten en gesloten werd in de prachtige kist die in de legende de Nijl afdreef om bij Byblos aan te spoelen. Daar dreef hij tegen een tamarindetak aan die op verwonderlijke wijze tot een prachtige boom opschoot en de kist van Osiris in zijn stam verborg. De koning van het land Byblos had zich over de hoogte en schoonheid van de boom verwonderd en hem laten omhakken tot een machtige zuil die de zoldering van zijn paleis moest helpen dragen. In deze zuil nu was de kist die de dode Osiris bevatte verborgen. Door de inspraak van kinderen vond Isis de weg daarheen waardoor het haar mogelijk werd Osiris tenslotte te doen verrijzen.

Wat de ark van Mozes betreft, deze werd tot een ontzaglijk complex van betrekkingen tussen het volk van Israël en zijn God. Het binnenste van de ark kon niet ontwijd worden omdat de naam Gods er geen zichtbare uitspraak in had. Ook niet aanschouwd waardoor er leegte zou zijn. De Tabernakel werd daardoor het huis Gods van de 'opgerichte naam'.

De dienst die in de tent bedreven wordt heeft ten doel door de offers en de aanbidding goddelijke krachten op te stapelen en te verzamelen. Op die wijze wordt de offerdienst een centripetale functie omdat de constructieve krachten die door het volk verzameld worden en geordend onder de Godseenheid in dat volk hernieuwd terugwerken. De heilige handelingen werken als een transcendent gerichte concentratie waardoor het de Elohim mogelijk gemaakt wordt zich kenbaar te maken in een afzonderlijk ontwikkeld krachtenbestel dat boven de dagelijkse orde der dingen staat.

De wet der tijdmatig constante energie is doorbroken en er is een gebied ontstaan dat door aandacht en gebed wordt gevoed en onderhouden, een verzamelplaats van metafysische krachten. Deze krachten verbinden de gelovigen met een transcendente sfeer, een 'krachtcentrale' die het volk opneemt in de rangen van een hogere goddelijke orde, ten gevolge van de voortdurende toename der psychologische energieën.

Oskar Goldberg in zijn boek 'Die wirklichkeit der Hebrär, deel I' wijst op die centrifugale functie van de Tent die in Numeri 24 : 5 e.v. zo prachtig wordt beschreven in haar uitwerking: ' Hoe goed zijn uwe tenten, Jacob, uwe woningen! Israël. Gelijk de beken breiden zij zich uit, als de hoven aan de rivieren; de Heere heeft ze geplant als de sandelbomen, als de cederbomen aan het water. Er zal water uit zijn emmeren vloeien, en zijn zaad zal in vele wateren zijn; en zijn koning zal boven Agag verheven worden en het koninkrijk zal verhoogd worden'.

Zo zijn de heilige tenten met een centrum van waterkanalen verbonden, kanalen die de mensen spizigen. Ons valt direct de analogie op van het adersysteem in ons lichaam dat uit een centrale plaats, het hart, gevoed wordt en dat tevens de zetel zou zijn van het ware Ik. Of van het zenuwstelsel, i.h.b. het cerebro spirale, dat het ruggemerg en de zeven hoofdgangliën als een buitengewone centrale van fluïdische krachten van zowel de biologische als de psychologische centra beheerst. Het Ik van het hart is als eenheid geworteld in de oer-eenheid van de levende God. Dat deze het is die dit systeem van 'wateraderen' heeft ontwikkeld wordt duidelijk als we het ware Ik als geestesvonk beleven van waaruit deze zelforganisatie plaatsvindt. Want deze geestesvonk groeit en ontwikkeld zich door het vertrouwen dat haar wordt geschonken en dat de mens door zijn toewijding en aandacht ontplooit tot een goddelijk orgaan van de hoogste rang, waarvan het hele systeem van zenuwen en aderen geleidelijk wordt doortrokken en vervuld. Door indachtig te zijn dat een mensenkind in zich de schepping Gods verbergt als een organisme waarvan het lichaam de omhulling gaat vormen wordt hij deel van die gemeenschap, die aangesloten is op de grote, onzichtbare tabernakel die in het verborgen troont, de troon van het Koninkrijk, als een gouden stad en heilige tempel der mensheid, waaraan ieder deel zal krijgen die van goeden wille is.

Naarmate we ons bewust worden van deze verborgen liefdevolle wetmatigheden, ontdekken we dat we niets te vrezen hebben. De angsten der mensen zijn slechts symptomen van het niet bewuste. Van uniek belang is van ogenblik tot ogenblik te beseffen hoe wij aangesloten zijn op deze innerlijke wereld zodat ons lichaam zelf voor ons tot tabernakel wordt.

Daarin is op heel bijzondere en uiterst subtiel levendige wijze het geestelijk organisme werkzaam dat beantwoordt aan de functie van de 'opgerichte naam'. Het klinkt ongehoord en voor sommige mensen lasterlijk om dit te zeggen. Maar als zij geloven kunnen dat de mens een schepping Gods is dan zal in de mens en voor de mens het 'in de beginne' aanwezig moeten zijn waarin een mensenkind de herinnering bewaart aan zijn eeuwige geboorte. Daar ligt het ogenblik der voortdurende vernieuwing. En uit het licht van de geest wordt in de ziel de nieuwe gestalte geweven waarvan we op deze weg kunnen beamen dat zij de onsterfelijke mens is waartoe de mensenzoon is verhoogd.

De offers die gebracht moeten worden zijn animaal, d.i. zinnelijk lichamelijk, reukwerk van verschillende uitgelezen kruiden, d.i. psychisch, en vuur, d.i. geestelijk. Het betekent zich zowel naar het lichaam, de ziel en noodwendigerwijze als geest geheel ondergeschikt doen zijn aan de Al-ene, het persoonlijk belang ondergeschikt maken aan het volstrekt universele. Hier wordt het individualisme van de mens doorbroken en opgetrokken in een kosmisch leven. Daarmede bewijst de ondervinding hoe een zeer uiteenlopend ogenschijnlijk onontwarbaar kluwen van krachten en belangen herleid wordt tot een complex dat in manifestatie zijn geordendheid krijgt door de kracht van de Shem, de opgerichte heilige naam.

Het werken en bouwen aan de tabernakel betekent zich opmaken de vleespotten van Egypte te verlaten. De mens begint de gehechtheid aan de materiële krachten die de z.g. ontwikkeling van zijn verstand en alle uitvindingen die er uit voortkomen mogelijk maken, op te geven en er zich van los te maken. Want alles wat de techniek heeft gepresteerde en welke chemische middelen ons als geneesmiddelen ook ter beschikking staan, het is niet de ware weg die leidt tot een werkelijk gezond, verlost en gelukkig leven. Het is voor ons mensen moeilijk om in dit laatste blijvend te geloven.

We ontmoeten teveel het tegendeel in deze wereld dan dat niet menigeen het hart in zijn schoenen zinkt waardoor het de rechte plaats heeft verlaten. Dan is de mens geneigd zich over te geven aan de heersende ellende zich te stellen onder de machten van schijnopbouw en -geluk en geheel van de eens ingeslagen weg af te raken.

Barend van der Meer