donderdag 16 december 2010

Eeuwige lente in het paradijs

11. - Analyse van een mythe

Diep in ons is de herinnering begraven van thuis te behoren in een andere wereld, een wereld van licht en heerlijkheid, van harmonie en warmte. In deze herinnering leeft een beginsel voort dat steeds weer aan ons een inzicht tracht te verschaffen hoe die oorspronkelijke staat hersteld kan worden en een weg 'terug' kan worden aanvaard teneinde uit de doolhof der wereld te geraken. Want daarin is de ziel een prooi geworden van lichtzinnigheid en ongeduld en verdwaald geraakt in de eigen schepping, waardoor ze de duisternis heeft leren kennen, die oorspronkelijk niet haar deel was.
'Eindeloos zoekend, klagend en berouw hebbend, terwijl ze haar passie omzet in materie en haar verlangen in God.'

Welk een vreemdheid overvalt de mens als hij zich afvraagt waarom en hoe hij hier gekomen is, welke toch zijn drijfveren zijn geweest en vooral hoe hij zich bewust heeft te worden van een verloren weten en een nieuw 'zijn' dat als een licht hem de weg zal wijzen uit het labyrinth te komen waarin zijn medemensen en hij zelf dreigen onder te gaan. Want, zo vraagt hij zich af: hoe is het mogelijk hier in de wereld te kunnen leven zonder de dood te overwinnen en het boze dat het mensenkind dwingt tot vernietiging van zijn medeschepselen?
Wat heeft hij toch verwacht dat hij hier zal vinden? Tragische conflicten zijn aan de orde van de dag, smart en lijden in vaak zo hevige mate dat de mensen eraan sterven. Is men hier alleen gekomen om er dood te gaan? Om de wereld en de aarde als een groot slagveld en tegelijk als een kerkhof van de duizenden geslachten voor ons en van alle die nog komen moeten? Is de eeuwige strijd om het bestaan niet iets rampzaligs, een strijd, die een groter slagveld oplevert dan alle oorlogen? Komt men hier alleen op de wereld om zijn eigen bestaan te verzekeren gedurende een korte tijd en zijn de middelen waarvan de mensen gebruik maken in vele gevallen niet iets smadelijks?

Is er geen weg ter ontkoming aan de dwang der schrikwekkende gevangenisbewaarders met hun afpersingen en hun dreigingen? Hun eindeloze valstrikken en hun blinde woede? Worden wij mensen steeds weer teruggejaagd in de ingewanden van de kosmische kerker, terwijl 'daarboven' een Verlosser zou heersen in licht en waarheid die het op zich neemt in deze onderste wereld neer te dalen en zijn liefde te laten schijnen op onze meewarigheid waardoor wij ons een weinig kunnen oprichten om met het gelaat naar hem toegekeerd tenslotte te sterven?
Of is het mogelijk deze Verlosser in ons eigen hart en binnenste te betrekken als een grote heelmeester en zijn leiding te vernemen stap voor stap en daarin het ogenblik te vinden van bevrijding voor altijd en dat ons bovendien in staat zou stellen onze medemensen los te knopen?

Dit zou voor ons mensen een onvergelijkelijke vreugde betekenen. Stel u voor dat het ons gegeven was de oorspronkelijke staat weder te helpen herstellen en ons voortdurend te verheugen in het geluk dat ook anderen deelachtig worden als dit de uitkomst betekent voor al hun noden en verdrietelijkheden voor het opheffen van alle haat en geborneerde en eigenzinnige gefrustreerdheden. Als deze kunst bestaat - en waarom eigenlijk niet? - verdraagt ze geen enkele opdringerigheid of het aanbieden van diensten die niet gewild zijn. Want het zijn in werkelijkheid altijd de grote en verborgen krachten die in het kleine en geringe verlossend aanvangen en tenslotte een mate van bloei en ontplooiing teweeg brengen die aan het onbegrensde reikt. Indien de ziel de angst maar overwint die haar de deuren doet gesloten houden.

De mens zoekt ernaar hoe hij uit de chaos het beginsel van zijn individualiteit kan redden, een beginsel dat niet te krenken is en onvatbaar blijft voor de machten der ontbinding en vernietiging, omdat het er zich niet aan hoeft bloot te stellen. Met de grootste bewondering voor de machtige verbeelding der onbekende dichter, ziet men de gigantische strijd der mensen zich afspelen in de sagen en mythen der oudheid.

De innerlijke kracht dezer imaginaties is zo groot dat zij door alle eeuwen heen de mensen heeft geboeid en hen heeft doen gevoelen welke onsterfelijke verlossingskrachten er aan ten grondslag liggen. De invloed ervan schijnt niet afhankelijk van hun voleindigde kunstvorm te zijn maar is werkzaam in de geringste fragmenten en broksgewijze overleveringen. Ook is het opmerkelijk dat er altijd getracht is de hemel te bevolken met de onsterfelijke goden en dierengestalten die in het mythische gebeuren zulk een grote rol speelden. Alsof de mens een bovenaards medium nodig had om bovennatuurlijke gebeurtenissen te vereeuwigen. Daardoor wist men dikwijls niet meer of het de sterrenhemel was met zijn oneindig aantal uitgangspunten voor de projecties die ons ter oriëntering in het leven moesten dienen, of dat het de mens zelf was in wie zulke machtige visioenen en imaginaties waren ontstaan. Dit laatste was voor de hand liggend het geval. De veranderingen aan het hemelgewelf weerspiegelden zich in het bewustzijn en het gemoed der mensen waardoor de taal der mythe werd geboren.

Eens, bij de plechtige huwelijksinzegening van Zeus en Hera, werden deze goden schone geschenken gebracht. Ook Gaia, de godin der aarde, wilde niet achterblijven en liet aan de westelijke oever van de grote wereldzee een rijk bekroonde boom groeien die gouden appelen droeg. Deze gouden appelen verleenden aan wie ze at, onsterfelijkheid. Dit laatste nu was een zo bijzondere begaafdheid dat ze niet aan een ieder mensenkind kon worden uitgereikt. Om deze gouden appelen deelachtig te worden was meer dan gewone moed nodig en een bijna onmogelijk doorzettingsvermogen. Want deze tuin werd beschermd door vier jonkvrouwen van de nacht, de Hesperiden, en werd bovendien nog bewaakt door een honderdkoppige draak, Ladon, die geen slaap kende maar voortdurend zijn honderd ogenparen over de heilige tuin liet rondwaren. (* Tuin der Hesperiden - Het gulden vlies)


Het was Phrixos, de zoon van de opperpriester Athamas en de nevelgodin Nephele, die de draak Ladon deze taak opdroeg. Het Elysium, de Elyzeese velden, werd het zalig oord waar de onsterfelijke helden en goden, de beroemde schrijvers en dichters der oudheid na hun dood verenigd werden. De tuin der Hesperiden echter verschafte door zijn gouden vruchten de mogelijkheid de onsterfelijkheid hier op aarde reeds deelachtig te worden. Het is wel te begrijpen dat deze tuin een hevig begeerd doel was voor vele helden en heldinnen om de gouden appels te veroveren. Het was echter een verre en moeilijke reis naar Colchis in de Kaukasus. Het herinnert aan de levensboom die midden in de hof van het Paradijs staat en waarvan de toegang bewaakt werd door de engel met het vlammend zwaard.

Er is echter een mythe waarin het geen eerzuchtige held is die de tuin der Hesperiden wil betreden. Er is sprake van Phrixos en Helle, kinderen van voornoemde offerpriester en zijn goddelijke gemalin. Athamas offerde de jonge lammeren en wij kunnen slechts gissen wat er in de beide kinderen ten opzichte van de vader omgegaan moet zijn. Als deze zich een tweede vrouw neemt wordt het lot der kinderen beslist. Want deze vrouw Ino blijkt zo afgrondig jaloers op Phrixos en zijn zuster Helle te zijn, dat ze besluit beiden te vernietigen. Nephele, de godin der ochtendnevelen en verwant aan Neptunus, kreeg op haar smeekbede gehoor en haar werd de beschikking gegeven over de gevleugelde ram met de gouden vacht, Chrysomallus. Want in de ram vertolkt zich een onweerstaanbare doorzettende kracht die geen enkele weerstreving ontziet. Deze stormachtige zielekracht die op haar vlucht alles met zich meetrekt, begeleidt en draagt de jonge kinderen, breekt hun uit de knop van hun kindertijd en doet hen deel krijgen aan de toekomstige onsterfelijke belevenis van de verzoening der tegenstrijdigheden.

Op deze ram nemen Phrixos en Helle plaats, bezord door hun moeder, en nu voert de weg door het luchtruim in een zich onttrekken aan en tegelijk een overwinnen van de dreigende vernietiging. Zou het offer van het lam (de ram) ook niet daarin liggen, dat het gebracht moet worden door de jonge mens zodra de onweerstaanbare drang naar vrijheid zich kenbaar maakt?Opdat hij niet zelf daarvan als een noodlot de dupe worden zal? Want het lamsoffer bindt tot eenheid en buigt het noodlot om tot noodwendigheid, waarvan de uitkomst de ware vrijheid is.

Een dergelijke daad der ware individualiteit wordt door de wereldse orde niet verdragen en moet in de kiem gesmoord worden. Het is hier de wil 'der goden' dat Phrixos daaraan ontkomt. In werkelijkheid is het geen geografische gebeurtenis die in de mythe plaats heeft maar een beschrijving van een innerlijke weg, aanvankelijk uit nood en angst geboren. Phrixos ontkomt aan dat noodlot niet geheel. Want er gaat van de vacht van Chrysomallus zo'n krachtige gloedvolle stroming uit dat Hellen, die zich aanvankelijk aan Phrixos stevig vasthoudt, door de slaapverwekkende kracht wordt overmand, zodat haar greep verslapt en zij neerstort in het water onder zich, de zeeëngte die nadien de Hellespont geheten werd. Zij verloren elkander juist op het ogenblik dat zij meenden veilig te zijn, niet alleen door de aanwezigheid van hun trouwe gids, maar ook door zich veilig aan de slaap over te geven waarin echter het noodlot zich verborg.

Phrixos verliest Helle op het ogenblik dat hij meende haar voor altijd te bezitten. Daar is de tragedie van de verlossing. Wie zijn leven behouden wil zal het verliezen, wie het verliest zal het vinden. Wij worden hier aangeademd door het mysterie van leven en dood, van verrijzenis en verlatenheid, van verliezen en wedervinden.

Er moet een gestalte van schrik en ontzetting geweest zijn in de kinderharten bij het afscheid nemen van de zonne-achtige moeder en de gevreesde lammeren slachtende vader. Deze gestalte is tevens de oorzaak geweest van de vlucht ter ontkoming aan het leven dat vernietigd worden kan. Het is Phrixos die deze ontzetting overwint als hij blijk geeft van een wonderdadige macht die hem in staat stelt de draak met de honderd koppen als wachter te gebieden over de veroverde tuin. Is daardoor niet een eind gekomen aan de godinnen der nacht?

Klinkt het niet alsof een dageraad aanbreekt voor de mensheid? Hoe komt Phrixos aan die draak? Zijn het niet de noodlotskrachten die hij gedurende die reis der verschrikking heeft overwonnen? Welk een kracht en list moeten de latere helden, als Hercules en Jason, niet opbrengen om die draak te overwinnen? Liet de grote Hercules deze moeilijke taak niet opknappen door Atla aan zich ondergeschikt te maken, Atlas die de aardkloot op zijn schouders torst? Wijst dit alles niet op een enorm vermogen van Ladon, de draak, een vermogen dat niettemin een verdienste was van Phrixos terwijl wij niet enige eerzucht bij hem bespeuren? Had Phrixos zonder het te beseffen deze kracht en dit kunnen niet verkregen door de wijze waarop hij Helle moest prijsgeven en tenslotte - zij het met grote tegenzin - het offer van Chrysomallus aan te nemen, als deze aan zijn beschermeling dringend verzoekt hem te doden opdat de gouden vach - het gulden vlies - gered zal worden? Phrixos heeft er geen ogenblik aan gedacht dit kostbare juweel voor zichzelf op te eisen.

Integendeel. Hij hing het aan de boom van de oorlogsgod in de tuin der Hesperiden als zinnebeeld en werkzame kracht der verzoening tussen de zich dodelijk bestrijdende tegenstellingen. In de mythe was het Phrixos, de ruigharige. Dat deze de gouden vacht aan de boom van de oorlogsgod hangt om de vrede op aarde te bezweren betekent het grootste offer dat hij brengen kan.

Phrixos verzinnebeeldt de idee dat de verlossende kracht voor de mens en mensheid dan pas in universele zin werkzaam is wanneer ieder aanzicht van de persoonlijkheid, ook het hoogste, ondergeschikt gemaakt is aan de eenheid. Dit is de zin van het offer. De mythe leert dat het leven liefde is. Liefde is de werkelijke kracht onzer individualiteit. Zij wil steeds het ik der individualiteit overwinnen door het aan zich ondergeschikt te maken. Maar tegelijkertijd heeft daardoor een verhoging der individualiteit plaats. Het Ik maakt in dat zich geven willen steeds plaats voor een zich vernieuwend, een zich verhogend Ik.

Het begin van het verhaal ligt bij Athamas, de opperpriester. Aanvankelijk offerde de mens een dier, een deel van zijn kudde. Uit liefde tot zijn god. Naarmate de liefde (en de angst) toenam om te ontkomen aan de niet-liefde, de chaos, de diepste traagheid en in die zin de essentie van het zelfbehoud, ontwikkelt zich een cultus waarin heel geleidelijk het begrip ontstaat dat de mens meer van 'het zijne' moet offeren. Tenslotte begrijpt hij dat in de werkelijke liefde hij niet iets anders, ook al noemt hij dat andere het zijne, maar zichzelf moet offeren. Dat wil zeggen hij leert de liefde kennen waarin het individuele geheel en al ondergeschikt geworden is. Het is als een kleinood dat zichzelve schenkt opdat het het licht in zijn volheid weerkaatst. Dan vergeet de aanvankelijke vonk der individualiteit zich in het licht dat zij ontvangt en waarin zij tegelijkertijd opgaat. Aan dit zichzelf schenken komt dan geen einde meer en wij begrijpen waarom de ouden de naam der zelflozen aan de hemel schreven.

Reeds in Jesaja vinden wij deze offergang heel duidelijk aangegeven: 'Brengt niet meer vergeefs offer, het reukwerk is Mij een gruwel; de nieuwe maanden en sabatten en het bijeenroepen der vergaderingen vermag Ik niet; het is ongerechtigheid, zelfs de verbodsdagen. Uw nieuwe maanden en uw gezette hoogtijden haat mijn ziel; ze zijn Mij tot een last; Ik ben moede geworden die te dragen'. (Jesaja 1: 13-14)

In de godin Nephele zien wij de onvermengde liefde van de moeder tot haar zoon opkomen. Zij zal hem zonder twxijfel verliezen, maar verliezen in zijn verhoging. Zij is het die maar één redding ziet voor haar kinderen. De vlucht naar de Hesperiden. En maar één weg. De weg die Chrysomallus vaart en waarlangs de tweeheid (dit is het begin der veelheid) wederom tot eenheid wordt. De liefde tot de eenheid is de hoogste liefde, de onnoembare godheid. In de mythe is alle voorstelling een factor van de ontwakende bewustheid. Alle dieren, ook de vermenselijkte, alle mensen en goden, alle symbolen der onsterfelijkheid worden tot fasen van een geestelijke levensvernieuwing. Het licht dat de mens zoekt kan hij - hoe zeer hij het uit zich te objectiveren tracht - alleen maar uit het eigen zelfbewustzijn verwachten.

Want het diepste zelfbewustzijn (of het hoogste) is met het goddelijk bewustzijn eenswezend. Immers het ware zelf, ontspruitend aan de geestesvonk in de menselijke ziel is geworteld in het licht der godheid en daardoor wordt de verlossingsweg van de mens begrepen en verwerkelijkt. Op die wijze zien wij dat in de mythe alle voorstelbare gestalten de wedergaven zijn van het inwendige, het verborgen leven der menselijke ziel. Daarin zijn droom en mythe aan elkaar verwant. Het innerlijk ontwakend bewustzijn herkent in verschillende fasen van ontwikkeling der gebeurtenissen zichzelf. Zowel de hartstochten van het lichaam als de hogere zielekrachten van de geestelijke bewustzijnslagen kunnen niet anders dan zich in die altijd menselijke wijze mededelen. Dat de mythe voor ons nog steeds een grote rijkdom op kan leveren komt voort uit het feit dat ons innerlijk bewustzijn contact heeft met verwante geesten en daardoor zich versterkt en verwerkelijkt gevoelen kan.

Op die wijze ontdekt de mens de velerlei aanzichten van zijn eigen innerlijke genius.

Barend van der Meer

zaterdag 23 oktober 2010

Buiten de tijd

Ik ben het geluk



Ik ben het geluk, maar ge kunt mij niet grijpen en organiseren noch bevelen,
niet bedwelmen, noch vangen.
Hoog ben ik, licht, onvermengd en helder,
en stroom naar ieder mensenhart uit.
Het pure leven, ontdaan van denken, menen, voorstelling,
reden en vragen naar waarom.
Ik ken geen waarom en antwoord alleen maar met mijn tegenwoordigheid, verscholen in uw hart.
Ge behoeft mij niet te begrijpen en als ge vraagt: zijt ge voor mij gekomen,
dan antwoord ik: ja, voor u, altijd voor u.
Geloof mij toch, herken mij.

Misschien kom ik van heel ver en ben voor u onverstaanbaar als een vreemde,
omdat ik kom uit 'in den beginne' het allereerste van het leven,
dat als een onbereikbaar punt is in uw herinnering.
Want ik ben altijd bij u geweest, ook voor uw herinnering.
Ik ben de pure smaak van het leven zonder bitterheid,
niet wrang en zonder enig lijden.
Ik weet wel waar doorheen ge waadt en wat ge er voor over hebt
mij te aanschouwen en de uwe te noemen, alles hebt ge er voor over
ofschoon uw voeten zijn geschonden en de tocht soms zwaar was,
maar ik ben balsem voor uw voeten en voor de gebroken en vertrapten harten.

Ik, uw geluk, ik zie u aan en herken het stralen van uw ogen.
Er is geen oordeel in deze vreugde en geen enkele nagedachte.
Heb daarom geen wroeging, en wend u oprecht tot mij.
Want ik, uw geluk, kan u ontslaan uit boeien van schuld en noden,
van angst en dreiging en dood.
Ik, het geluk, ben uw ware, echte leven, uw weg en uw waarheid.
Zie, en herken mij en ge hebt uzelf gevonden.
Ook moogt ge geen naam aan mij verbinden, geen enkele naam.
Want welk een naam ge mij ook zou geven: ik ben het geluk.

Barend van der Meer

donderdag 29 juli 2010

Ontwaken in een nieuwe wereld

7. - Eén enkel ogenblik


De weg te beginnen vraagt één enkel ogenblik. Het is het ogenblik dat Paulus bedoelt als hij zegt: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden. In een punt des tijds, in een ogenblik.
Ook in Ezra staat dat er, als een klein ogenblik, ons een genade geschied is, om ons een ontkoming over te laten, en ons een nagel te geven in de heilige plaats om onze ogen te verlichten en ons een weinig levens te geven.
Wat Paulus met de aanduiding 'wij zullen wel niet allen ontslapen, bedoelt zal slaan op Ps. 13:4, dat luidt: ... 'mijn God, verlicht mijn ogen, opdat ik in de dood niet ontslape'.
De zelfverandering die door wilsomkeer plaatsvindt leidt niet bij een ieder direct tot de overwinning van de dood maar wel uiteindelijk tot het gevolg ervan. Want niet sterven in de dood betekent: in het bewustzijn te ervaren dat de dood het leven niet vermag te onderbreken, zodat een mens daardoor het eeuwige leven zal kennen.
In Ezra is sprake van de bouw van de tempel en de aanduiding dat ons een nagel gegeven is ter ontkoming duidt op het bouwen in ons lichaam, d.w.z. in onze ziel aan de tempel die wij zelf moeten worden. Niet alleen Jezus spreekt over de tempel van zijn lichaam maar ook Paulus: Weet gij niet dat ge Gods tempel zijt?
Deze tempelbouw duidt niet op een eigen persoonlijk tempeltje maar betreft het bouwen aan de verborgen tempel der mensheid, waaraan ieder mensenkind een steentje kan bijdragen.
Het feit dat een mens werkelijk deze weg kiest, het begin zijner zelfverandering, wordt als een genade en redding beschouwd en tegelijkertijd als een innerlijke noodwendigheid die de enige mogelijkheid is uit de doolhof van de wereldintrige te geraken en deel te krijgen aan de harmonie van het geheel, de niet te verstoren eenheid van het licht van de geest.
Hij moge dan aanvankelijk nog zo vervreemd zijn van zijn oorsprong hoewel zijn eigen leven er in geworteld is, naarmate hij meer de duisternis der innerlijke onbewustheid met de vastberadenheid van zijn besluit en de volharding van zijn vernieuwend geloof tegemoet gaat, zal hij des te zekerder de bres doorbreken in de afgescheidenheid van het dodelijk bestaan.
Op die weg komen wij op een wijze die niet misverstaan kan worden tot de erkenning dat wij het zelf zijn die ons in deze zo vaak beschimpte kwalijke toestand gebracht hebben. In dat geval houdt ieder zelfbeklag op en redt de mens zich uit de vernederende verstikking van zijn zelfmedelijden.

Het is de gouden nagel van onze geestesvonk die ons hier de weg doet herkennen. Alle bijgeloof dat het andere machten en krachten zijn die ons parten gespeeld hebben of ons willen vernietigen, lost op. Wij deden en doen het alles zelf en houden door ons liefdeloze oordeel situaties in stand die altijd weer de kiem der vernietiging en wanorde in zich dragen. Wij zijn het zelf die toelaten dat wij tot slaaf en onderhorige gemaakt worden. Wij zijn het die ons met een lichaam bekleed hebben dat wemelt van angsten die wijzelf in onze verbeelding en denken vorm gaven. De wereld is vergiftigd met angst en de oorzaak daarvan is dat ieder mensenkind het zijne ertoe bijdraagt. Als er honderd fabrieken zijn die de lucht verontreinigen dan zal dat alleen lokaal een last veroorzaken. Maar zijn er duizenden en miljoenen (en een auto is ook een luchtvergiftiger) dan wordt het moeilijk een gezonde leefruimte te vinden.

Zo zijn er vele mensen niet anders dan angst en zorgenfabrieken. Eigenlijk weet een ieder wel dat hij altijd verantwoordelijk is voor zijn eigen leven. Natuurlijk kunnen wij spreken over de macht der onbewustheid en der duisternis. Maar is onwetendheid een excuus? Sinds eeuwen geldt in het Oosten avidya = onwetendheid als de grootste zonde. Wij zeggen: wat niet weet wat niet deert. Maar wat wij niet weten moge onszelf dan niet deren (wat nog te bezien is maar het deert een ander omdat wij machteloos staan als er wat gebeuren moet dat een ander helpen kan. Beademing van mond tot mond heeft menig mens gered. Welnu, er is ook een beademing van ziel tot ziel.
Wij scheppen altijd tegenstellingen als wij beweren dat het een ander is die het heeft gedaan en niet wij zelf. Doordat wij een ander aansprakelijk stellen leven wij direct in tweedracht en is de eenheid die harmonie is, verbroken. Wij leven in een verbroken harmonie. Wij geloven in de meeste gevallen alleen maar in de man en de vrouw en vergeten dat zij mensen zijn. Wij geloven in het licht en de duisternis en geloven niet in de ene klank die uit beider inwerking voortkomt. Zo is het ook met goed en kwaad. Wij durven het kwaad niet bewust in ons te betrekken en op te nemen in onze menselijkheid opdat het zich verzoenen zal met het goede dat er is en waaruit een nieuwe gestalte wordt geboren. Als ik mij met mijn angsten verenig en daardoor hun oorsprong bewust word krijgen deze afbrekende krachten een nieuwe functie in het ontstaan van het innerlijk evenwicht. In de werkende eenheid is alles één. Er is niets dat er buiten valt. Maar het kwaad is dan geen kwaad meer en het goed niet eenzijdig goed. Goed is één en één is God. Laten wij ons bewust worden van de levende God waarin geen goed en geen kwaad is omdat de afzonderlijke begrippen hebben opgehouden te bestaan. Als wij iemand beoordelen als slecht, zijn wij het die het slechte een afzonderlijke plaats geven en als zodanig op een mens projecteren. Maar in het bewustzijn van de levende God gaat alles wat wij kwaad noemen teniet en blijft alleen het ene over. In ons oordeel over anderen, waarin wij die anderen bepalen of vastprikken komt dan noodzakelijk de idee dat wij veel beter zijn dan wat wij veroordelen. In de eenheid is dit alles niet. Het is er in opgelost en er is geen oordeel meer. Waar wij in gevangen zitten zijn onze vooroordelen en deze worden in ons brein geboren. In het bewustzijn van ons verstand leven wij in afgescheidenheden en daar is het waar het kwaad gevormd wordt. Kwaad noemen wij wat ons schaden kan. Maar in ons binnenste rijk kan niets meer ons schaden omdat wij niets te vrezen hebben.

Wij ontwaken in een nieuwe wereld tot een nieuw leven, waar de dood niet heerst al zouden wij er duizend doden voor gestorven zijn. Alles wordt ons daar helder en duidelijk en het is onbegrijpelijk, wat wij ervaren, voor ons brein omdat dit het niet bevatten kan. De ziel kan het bevatten en deze vervult ons lichaam, zodat alle organen er deel aan krijgen. Het begrip op zichzelf is dood als een loze vorm. Daarom willen wij het begrip maken tot een levend woord, dat speelt en schept en leven schenkt.
Als ik dorst heb, heb ik water nodig en niet een begrip. Water is geen begrip. Water is iets dat mijn dorst lest. Zo is het met alles in het leven. Leven is geen begrip, maar leven. En leven begrijp ik niet, maar ik leef. Ik ben ervan vervuld en gevoel het niet alleen in mijn lichaam maar ook in mijn ziel. En dat het is in de woorden die ik schrijf omdat het leven uit mij opwelt en vorm aanneemt in dit woord. Maar het leven zelf doorstroomt, doorstraalt, doorlicht mij en ik ken er uit ervaring de oorsprong van en die oorsprong noem ik God. De mens leeft in God en hij is het zich niet bewust. Daarom moet hij zoeken in de donkerte van zijn onbewustheid, hij moet de weg in zichzelve zoeken en zien te ontwaren dat 'het licht in de duisternis schijnt'. Heeft hij een weinig van dat licht gevonden door liefde en aandacht ervoor, dan zal hij telkens weer dit sprankje opzoeken in zichzelve en er altijd naar uit blijven zien, als een geliefde naar zijn geliefde. Want het geliefde is als licht. Hij maakt het licht tot zijn geliefde en daarin is de heiligheid van het Hooglied en van Dante en Beatrice en van Tutu en Ani in het Egyptisch Dodenboek. Voor ieder mensenkind schijnt er een licht, niet als een begrip in zijn hoofd, maar als iets levends en opwekkends in zijn ziel. Dit laat zich eenvoudigweg niet verduisteren. Hij zal het voortdurend willen als hij de ambrozijn ervan eenmaal gegeten heeft en de nectar ervan geproefd. Dit is een licht en een liefde die geen roes veroorzaken maar die helder schijnen en meer naarmate het bewustzijn sterker wordt en het dus beter kan verdragen. Alles wordt tenslotte opgenomen in het licht. Alle ergernis, alle haat, alle onverzoenlijkheid, alle afgescheidenheid en alle oordeel en afzonderlijkheid. Want u begrijpt toch dat daarin geen enkele discriminatie is. Daarom: God omvat alle mensen en de mensen weten niet hoe veilig ze zijn. Alle afgescheidenheid gaat in het oorspronkelijk lichtbewustzijn teniet, alle begrippen die wij gevormd hebben komen in hun ijver toch maar te willen voortbestaan tot rust. Alles wordt ineens een schoon en harmonisch mozaïek waar de donkere en de lichte effecten op hun plaats zijn. Ook de hel is in die visie opgenomen en zelfs wat een mens buiten de hel plaatste, als niet in aanmerking daarvoor komend, als het bestaan der lauwen, zij zijn alle gerangschikt en precies waar zij zijn moeten in het geheel.

Daarom: leef in het geheel dat het licht is. Dit licht is de allerbinnenste essentie van het leven. De allerbinnenste essentie van het leven is God en het is de mens die dit in zijn allerinnerlijkste binnenste van zijn eigen leven kan beleven. Een mens, een ieder is geworteld in het rijk van de geest, het lichtrijk 'een ieder mens komende in de wereld', staat er in het Johannes-evangelie. Dit is waar want als iemand het ernstig is gaan zoeken zal hij dat als waarheid bevinden en het is een onverzettelijke waarheid. Een eeuwig feit. Daarom probeer ik dit op allerlei mogelijke wijzen te zeggen om het in zo veel mogelijk talen te vertalen. Ook is dit niet waar sinds de geboorte van een bepaald mens of voorganger, wie dat dan ook is. Is er niet over gesproken als: voor de grondlegging der wereld? Geen enkele groep of vereniging kan zich het recht voor zich alleen aanmatigen in dit geval te beschikken over het licht der wereld. Zelfs een christen niet. Velen noemen zich christenen maar beantwoorden niet aan dit levend, stralend en werkend beginsel dat hun in aanraking zou moeten brengen met het waarachtige zijn dat is van eeuwigheid tot eeuwigheid, waarin geen verlies meer te betreuren valt maar dat van de grootste gelukzaligheid is ook temidden van een verduisterde wereld. Want dit is het verrassende. Indien een mens naar aanleiding van dat woord gaat zoeken naar het licht der wereld dat met zijn geboorte hier een entree heeft gemaakt dan zal hij het zeker vinden. De moeilijkheid is alleen dat hij de afgescheidenheid overwint die hem van zijn oorsprong scheidt, een afgescheidenheid die voor hem aanvankelijk ondoordringbaar en ondoorbreekbaar lijkt en die toch opgeheven worden kan. Dat een mens hierbij de hulp inroept van Christus of een Heiland waarin hij zijn geloof heeft is heel begrijpelijk en ligt zelfs voor de hand. Ik zou haast zeggen, zonder die hulp redt hij het niet. Het gaat hier immers niet om het 'alleen doen' uit een soort van eerzucht van: dat varkentje kan ik alleen wel wassen. Hij zal tot de ontdekking komen dat de nood waarin hij naar zijn afgescheidenheid verkeert zeer dwingend en zeer dreigend zijn kan. Dit is weliswaar een spel in zijn verbeelding van die duistere machten zelf waaraan hij dan is uitgeleverd, maar het ligt voor de hand dat hij alle hulpmiddelen te baat neemt om onder die dwangmatige toestand van lijden of vereenzaming uit te komen. Want wat een mens zelf aanricht om die afgescheidenheid te beladen en te belasten grenst aan het ongelooflijke. De hardheid van zijn oordelen hetzij t.o.v. zijn medemensen of t.o.v. zichzelf of van een andere vermeende godheid is menigmaal als graniet. Daarop is hij dan nog trots ook en zal zelfs zeggen: dat is de rots waarop ik mijn huis gebouwd heb. Dan blijkt het achteraf een erg kale onvruchtbare rots te zijn omdat hij dacht: de ondoordringbaarheid van Gods rijk bestaat uit deze heiligheid. Hoe weinig weet hij van heiligheid die van een zeer zachte, innige, uiterst gevoelige en subtiele substantie is zo, dat uit haar natuur er niets verraderlijks mee gebeuren kan. Het heilige is de onaantastbaarheid en in die zin de ondoordringbaarheid van Gods substantie waarin het vorm aanneemt in de mens om zich mede te kunnen delen omdat liefde een zich schenken het inwezen Gods is. Niet de plant is de aarde waarin zij geworteld is maar zij betrekt haar krachten uit het aarderijk. Zo is niet de mens God maar hij is geworteld in zijn rijk en daardoor kan hij, door zich dat te herinneren en er in overeenstemming mee te leven, deel krijgen aan het licht en de liefde die er het inwezen van zijn. Inderdaad Ezra zei het heel bescheiden: - 'om ons een weinig levens te geven'. Met dat weinige is het zo gesteld dat als de mens het leert kennen het hem als onbegrijpelijk veel voorkomt en zijn dankbaarheid ervoor overstromend wordt.

Dus moeten wij de duisternis binnengaan waarin het licht verborgen schijnt. Dat is het afschrikwekkende. Menigeen zegt: 'Dank je hartelijk om de duisternis binnen te trekken en naar een licht te zoeken dat ik helemaal niet zie en waarvan ik niets weet. Wie zegt mij of je niet wat praat omdat je je dat verbeeldt of omdat je je dat met een levenslange halsstarrigheid hebt wijsgemaakt? Als je jezelf een leugen hebt opgedrongen en je houdt het maar strak en stijf vol, dan neemt tenslotte je onderbewustzijn die leugen tot zich en realiseert ze op zijn manier'. Je eigenlijke geest en geweten weet wel beter.Die accepteert geen zelfmisleiding maar wordt door de harde en brutale dwang der leugen in een hoek gedreven. Maar de wet van het onderbewustzijn leert dat alles wat je er in afdrukt er op een of andere onverwachte wijze ook weer uitkomt, al was het een draak met zeven koppen. Daarom lijkt die auto-suggestieve instelling van 'het koninkrijk is binnen in mij' als argument aanvankelijk steekhoudend. Maar als de draak er dan uitgekomen is is, misschien wel schoon versierd met een drakerige muil die rook en vuur spuwt en hij zich als zodanig heeft voorgedaan in een droombeeld of in drakerige gedragingen, dan is het daarmee ook afgelopen of de drakendromer moet dan een denkabonnement op hem nemen en het beeld zonder onderbreken blijven voeden. Maar hoe moet het verklaard worden als iemand beweert dat hij in zich het rijk Gods gevonden heeft en het licht en de zuiverheid, de kracht en de heerlijkheid ervan beleeft, niet omdat hij het als bij een computer van buitenaf erin stopt maar omdat hij het zich van binnenuit als de grootste realiteit vermag te openbaren, een werkelijkheid waartegen iedere andere realiteit teniet gedaan wordt omdat het een aloverwinnende werkelijkheid is. Dit zou een zeer gelukkige situatie opleveren, niet van een zelfzuchtige en verstarde onverstoorbaarheid, maar die van die merkwaardige zekerheid waarin de mens weet dat hij op een wijze liefheeft die door niets en niets onderbroken worden kan. Dit is een stralende en zeer positieve werkzame onverstoorbaarheid. Dit stelt hem in staat bij wijze van beproeving, de diepste verlorenheid te doorstaan, waarin hem iedere hoop, iedere verwachting naar toekomende dingen, iedere eerzucht van te willen bereiken of te willen bezitten uit hoofd en hart geslagen wordt. Want het koninkrijk deelt zich mede aan hem die zich leeg gemaakt heeft van iedere verwachting, van iedere sentimentaliteit en van ieder machtsgevoel. Hij zal immers tot niets teruggebracht worden in de duisternis, tot een enkel punt, tot een klein ogenblik, een nagel in de heilige plaats alsof hij geheel en al waardeloos is geworden?

En in dit verloren ogenblik zal hij het licht bespeuren dat in zijn duisternis schijnt en het zal zijn weg gaan verlichten meer en meer. Later begrijpt hij: ik moest ruimte maken voor de levende God en al het vergankelijke en dode moet daarvoor uit mij weggeruimd worden. Dit is geen farce, noch een auto-suggestie. Het is een belevenis, een ondervinding, die nooit vergeten worden kan en er toe bijdraagt dat al het komende als ontstellend, toch door dat ene kleine ogenblik verzwolgen wordt en het zegevieren van het licht tot gevolg heeft. Dat heet: de dood is verzwolgen ter overwinning. En het eeuwige leven doet zijn intrede in het bewustzijn en maakt zich kenbaar door dat allergevoeligste innerlijke organisme in de ziel dat aldoordringend in zijn golflengte, lichaam en verstand bereikt en de grote levensvreugde doet ontsteken. Het is het leven bij uitstek. Er is geen angst meer, het kent geen overmoed en behoeft voor niets terug te deinzen, voor geen dood, geen verlies, voor niets dat ons uit handen gespeeld kan worden. Wat zich volstrekt is dat niets ons meer ontbeert, in de hemel niet en op aarde niet. Hier hebben het begin en het einde elkaar gevonden en het omsluit het gezochte licht, de gezochte kracht en de ononderbroken stroom van het nieuwe leven. Hier baten geen scherpzinnige drogredenen, noch afkerige redeneringen. Het verstand zwijgt en wordt dienstbaar aan het universele leven. Zeker, als wij dus toch onze innerlijke duisternis binnengaan worden wij ermede vereenzelvigd. Wat wil dat nu? Maar het gebeurt. Heeft iemand wel eens bemerkt dat de dingen gebeuren ook in en met hem zelf, zoals het buiten regent en onweert? Het zal niet in zijn hoofd opkomen om het niet te doen regenen en tegen het onweer te zeggen: stil. En eveneens zal de mens die de duisternis binnengaat, belevenissen hebben die hij misschien liever niet had en waarvan hij zegt: ze gebeuren, ik kan er niets aan doen. Ik kan het niet laten ophouden. Maar hij vergist zich. Indien hij goed nagaat: bij zichzelve wil hij het niet laten ophouden. Er zijn duistere en strelende machten en neigingen die hem parten spelen en zo verfijnd zich aan hem mededelen dat hij zegt: dit is het wat ik zoek en deze dingen zijn op mijn weg gekomen. Maar zijn innerlijk leven dat dus aanvankelijk nog donker is zal juist daardoor zich te kennen geven als de zaken die in het uiterlijke leven gebeuren en waarvan hij zegt: daaraan kan ik niets veranderen, ik kan er niets aan doen. Hij was eigenlijk gewend om zo te praten. Maar nu blijkt dat hij er wel degelijk wat aan kan doien. Hij kan direct aan het werk gaan. Hij kan zijn stemming veranderen, hij kan het laten ophouden met regenen in zich, hij kan beheer krijgen over zijn eigen gedachten en zijn eigen gevoelens. Hij kan de waarde ervan schatten en weten of hij blij, ontevreden, ontstemd, roekeloos, hatelijk en onhandelbaar is. Hij zegt: ik heb het recht om onhandelbaar te zijn en hatelijk en geërgerd. Waar moet het naar toe als ik niet een geërgerd mens zou mogen zijn of een boos mens. Het is toch mijn eigen onhandelbaarheid, enzovoort. Natuurlijk. Ieder mens is een eigenheid en als eigenheid heeft hij het recht ogenschijnlijk, laten wij zeggen oervervelend te zijn. Maar het merkwaardige is: dat is niet waarin hij is geworteld. Zijn ware natuur is een lichtnatuur en zijn ware gestalte is een lichtgestalte. Ik meen niet dat hij daaraan moet beantwoorden. Dat kan hij niet wanneer hij verveeld is en daarmee nog ingenomen is bovendien. Wat werkelijk geschiedt is dat hij deel uitmaakt van een zone van vervelende golflengten en als hij daarop eenmaal afgestemd is zegt hij: zo ben ik nu eenmaal. Hij wil het en hij kiest het en dit kan hem zo bevangen dat hij niet eer opmerkt hoe vervelend hij is (ook voor anderen) en toch alleen maar aan impulsen toegeeft die hij zich niet bewust is. Dat brengt het bginnengaan in de duisternis nu eenmaal met zich mede. Men doorschrijdt ogenschijnlijk eindeloos vele trappen van impulstrillingen die ieder hun eigen kwaliteit hebben en waarvan het soms heel lang duurt voor dat een mensenkind ze bewust wordt en hij voor zich het liedje neuriet; hoe kàn een mens toch zo vervelend zijn. Zo komen wij tot de ontdekking dat wij aanvankelijk ingehuld zijn in een kriskras van werkingen en trillingen die ieder op zichzelf tot een bepaalde impulszone behoren. Het heeft geen zin deze alle van namen te voorzien, maar wel is het van betekenis ze in zichzelf bewust te worden als evenzovele levensverschijningen. Tenslotte gaan wij de duisternis binnen en willen langzamerhand lichtkringen naderen waaraan ons bewustzijn deel heeft zodat wij kunnen zeggen: wij ontwaken in een nieuwe wereld. Zo zijn er nieuwe werelden evenals er werelden van radiotrillingen zijn die ieder een bepaalde kwaliteit weerspiegelen. En nu is het de kunst om te leren bij geen van deze merkwaardige donkere en lichtere kwaliteiten stil te staan. Op die innerlijke weg is geen stilstand of wanneer men geneigd is aan traagheid toe te geven zal men bemerken dat men wel op een bepaald niveau zich kan handhaven maar wanneer de drang ontbreekt naar vernieuwing, ontstaat er toch een sleur als wij nu maar blijven willen waar wij eenmaal zijn. Het is wonderlijk. Wij moeten op die weg voortdurend verder gaan, want leven is beweging en hoe sneller de trilling waaraan onze innerlijke beweging deel krijgt des te hoger, des te lichter en gemakkelijker stijgen wij. Het is dan wel te begrijpen dat de duisternis uit verdichte substantie bestaat in ons die wij al meer en meer doordringen en waarin onze ogen toch meer gaan onderscheiden. Dat is het begin van de innerlijke bewustwording en de bevrijding uit duisternis en verstrengeling die wij op die wijze tegemoet gaan.
Begrijpt u dat de vernieuwing berust op een opwaartse gang al naar de treden van ons bewustzijn? Maar dat het eerst alles in duisternis gehuld is en er sprake is meer van een indaling dan van een opwaartse beweging omdat wij eerst kennismaken met de bewoners der duisternis in onszelf.
U begrijpt dat het op deze innerlijke weg niet gaat om oordeel van andere mensen of kritiek. Wij staan altijd aan kritiek bloot wat wij ook doen en waar wij ons ook bevinden. Dat komt gewoon voort uit het feit dat alle mensen steeds wat hebben te zeggen, al was het maar alleen dat je niet altijd over het weer kunt praten.
Daarom is toch die innerlijke weg anders. Hij wordt wel eens de weg van het zwijgen genoemd. Omdat er niet de verplichting heerst zich daarin aan anderen mede te delen. Trouwens als u deze weg kiest blijft kritiek op anderen en oordeel over anderen afwezig.

Natuurlijk mag u uw belangen behartigen en daarbij valt een mens wel eens niet zuinig uit en noemt dat dan kritiek. Ook is er nu eenmaal veel onverdraagzaamheid. Maar de innerlijke weg kent dit niet. Het gaan is uit eigen keuze. Het heeft met de wilsvrijheid te maken en de kracht van de geest, met God en zijn rijk, met heel vele zaken die tot eigen innerlijke ervaringen behoren. Dat wordt de rijkdom van het leven. Niemand kan die keuze beïnvloeden. Het ja tot God dat het ja tot uw oorsprong is kunt u zelf alleen en uit eigen beweging zeggen.


NAWOORD


In de wil tot licht is licht.
In de wil tot kracht is kracht.
In de wil tot leven is leven.
Ik wil het licht, de kracht en het leven.
Geef deze wil nooit prijs. Ook voor de dood niet.
Zeg nooit tot de dood: ik wil niet meer leven.
Zeg tot hem: ik leef en blijf leven en laat dit niet onderbreken.

Er is 'een weinig levens' in de mens waarover de dood geen macht heeft.
Ge kunt het gewaarworden in uw eigen binnenste.
Het is het zelf, het ik zijner ondeelbaarheid, zijn individualiteit.
Het is het zegel Gods, het stempel der gezalfdheid. Natuurlijk is het een geschenk,
ge krijgt het uit liefde geschonken en kunt het alleen in liefde ontvangen.
Het ligt op u te wachten. Maar wil dan ook niets anders.

Er is veel dat wij moeten en weinig dat wij willen.
Er is veel dwang in begeren en verlangen
en weinig vrijheid nog tot willen uit eigen beweging.
Toch is dit er ieder ogenblik, ieder ogenblik; nu als u dit leest is het er.
Kies het voor altijd en eeuwig. Kies het.
Het is het schoonste kleinood dat eeuwen voor u bewaard werd
en dat u ontvangt uit de hand van de levende God.
Kies het. Het maakt u een met Hem.

Hoe subtiel is het. Maar hoe krachtig, hoe onverbrekelijk.
Het laat zich gemakkelijk overstemmen door al het andere,
maar het kan niet overstemd blijven.
Ge kunt het horen als een ruisen van stilte.
Maak ruimte in uw lichaam, ruimte in uw ziel.
Iedere golflengte vraagt zijn eigen ruimte.

Luister in stilte en het lied des Heren zal in u aanstemmen
en uit die fijne snaar zal de klank opwaarts stromen
en de hele harp in beweging brengen
en uw gemoed zal tenslotte bespeeld worden met die klanken die de uwe zijn
en trillen door alle ruimten Gods.
Van binnen uit zullen zij opstijgen tot steeds wisselende akkoorden
in een overschoon lied en alles in u zal er naar luisteren
hoe licht en zang zich verenigen in één melodie,
overstromend van volheid en vervulling,
die beantwoordt aan een vreugde en lieflijkheid die geen naam kan aanduiden.
En alle donders en bliksems zullen gehoorzamen aan dit lied ten leven.
En alle lijden en alle smarten zullen aflaten
het kostelijk instrument voor zich op te eisen,
waardoor de dissonanten wegsterven.
En het gehele lichaam zal tot klankbodem worden van dit hoge lied,
dat oprijst uit man en vrouw, hoog en laag, licht en duisternis, Yang en Yin
en de mensen een plaats geeft in eenheid en verzoening.

Dan begint een nieuwe weg op aarde zich duidelijker af te tekenen.
De weg is er, de zilveren lichtweg tot een gouden en stralende bestemming
die de miljarden omsloten houdt
in licht en kracht, in liefde en verlossing.

Barend van der Meer

vrijdag 23 juli 2010

Gekoesterd door het licht



5. - Levensvervulling


De schat die wij zoeken is de welbron van onze eigen geestkracht die ons vertrouwd maakt met tijdloosheid en onvergankelijkheid. Als een mens deze weg kiest, kan hij dat maar op één manier doen, n.l. met de inzet van zijn gehele persoonlijkheid, waaraan alle andere belangen ondergeschikt zijn. Het is zijn eerste liefde.
Hij zal ook bemerken op welk een wijze hij wordt geholpen, ofschoon hij dit niet direct herkent. Er gaan nieuwe krachtlijnen in zijn leven werken en deze hebben hun invloed op de dagelijkse gang van zaken. Hij leert geleidelijk onderscheiden hoe er verschillende werelden zijn die ieder zich als een bepaalde werkelijkheid voordoen. Niettemin zijn al die verschillende werelden doorademd van eenzelfde leven zodat wij zeggen: alles is één in veelvuldige onderscheidenheid. Het onzichtbare wordt zichtbaar. Daarom is het van zo groot belang dat het punt van onze aandacht in het lichaam ligt.

Want wij spreken over een lichamelijke ziel, de nephesh, en over een zielsbestaan, waar zowel het lichaam als de geest om de voorrang strijden, de ruach. Maar de Neshama, onze geestelijke ziel, waarin het brandpunt onzer aandacht op den duur kan worden gevestigd in stille toegewijdheid en innigheid, zal het eigenlijke uitgangspunt moeten zijn, de haven onzer uitvaart, van waaruit al het andere wordt omvat en gericht.

Wij gaan in het besef van onze werkzame zielenkrachten leven en het mag waar zijn dat er mensen zijn die zich met afkeer afwenden van de weg tot zichzelf, maar dan komt dit alleen daaruit voort, dat het innerlijk leven nog niet is gewekt en hun ziel slaapt in een toestand van onbereikbaarheid, een lethargie, ofschoon zij misschien denken dat hun spoedig geprikkeld zijn en hun lange tenen de plaatsvervangende waarden zijn voor de innerlijke onverstoorbaarheid en onuitsprekelijke zegen van het rijk van de geest. De wijze waarin zich dit beleven aan het lichaam mededeelt is verlossend en heeft niets te doen met de roes der extase of veranderingen in het bewustzijn door drugs of de merkwaardig verblindende opvatting dat het zingenot van de seksuele extase hiermede te vergelijken zou zijn.
Het is geen genieten waarvan hier sprake is. De geest belooft geen genot, al beweert Nietzsche dan ook dat de mens lust zoekt en dat het de lust is die 'tiefe Ewigkeit' wil. Dit moge op zichzelf waar zijn, maar in het geestelijk leven is geen affect overheersend. De toestand die het met zich meebrengt is er een van bewuste kracht, een verlicht bewustzijn van de ware werkelijkheid, waarin geen enkele vorm van onderworpenheid heerst, maar waar alle natuurlijkheid vermenselijkt wordt en alle menselijkheid vergoddelijkt.

Door zijn geboorte hier op de wereld heeft de mens zich van een lichaam moeten voorzien en daardoor zich moeten verstrengelen met de animale noden dezer wereld op een wijze dat hij er helemaal door begoocheld werd en vergat hoe in hem een beginsel is dat hem tot heer en meester maakt over zijn eigen situatie.
Hij laat zich eenvoudig voortdurend door het mensendier verblinden zonder het te beseffen. Alleen wanneer het hem tè bar wordt, zijn lijden tè ondraaglijk, zijn angsten en aanzien van de dood tè dreigend, kan het gebeuren dat hij een werkelijk beroep doet op een verlosser, die hoe dan ook zich aan hem moet manifesteren.
De mensen geloven in een macht vol goedertierenheid, vol barmhartigheid en bevrijdende liefde, maar het moge dan een geruststellende idee zijn dat die voor hen zorgt en zij in dat geloof geborgen zijn, dat neemt niet weg, wanneer deze barmhartigheid en goedertierenheid en bevrijdende kracht zich niet aan henzelf mededeelt als een ervaarbare en mogelijke levensinstelling in de werkelijkheid van het dagelijkse leven, die henzelf zo doet zijn, dat dan een dergelijke opvatting en aangenomen 'geloof' slechts een verdovingsmiddel zijn t.o.v. de realiteit.

Het ligt alleen aan onszelf. Ieder heeft zijn eigen diertje te temmen, of dat nu een wilde olifant is, een tijger of een krolse kat, hij en hij alleen heeft te zorgen dat het lastige geval hem niet voortdurend parten speelt. Een ander wie die dan ook is, doet het niet voor ons. Het is alles in onszelf. De hoogste macht en de verachtelijkste slavernij.
Als ik een tijger in mij te overwinnen heb dan moet ik zorgen dat ik overwicht over hem krijg. Voorwaarde is dat ik hem opzoek in zijn hol en hem nader, niet als een vijand maar als een verschijning die verwant is aan de zijne. Naar vorm en gestalte moge ons lichaam van de apen afstammen, maar waarom niet van een tijger? Hoe kan het anders dat er mensen in de wereld rondlopen met tijgerachtige en verscheurende affecten. Deze eigenaardige verwantschap draagt de mogelijkheid in zich dat ik niet bang voor hem ben. Ik weet instinctief dat iedere angst onmiddellijk door het dier geregistreerd wordt en hij er met feilloze zekerheid op reageert waardoor hij mij tot slachtoffer kan maken. Het eerste dus wat mijn tijger gevoelt: er is een ander (misschien ziet hj mij als een supertijger) die geen angst voor mij heeft. Hierin is de mogelijkheid van een nieuwe instelling. Want in dat gevoel nl. is er plaats voor vertrouwen. Indien ik mij t.o.v. het wilde dier angstloos gedraag, is er een ontwapenende macht aanwezig die instinctief gevoeld wordt en herkend. Daarin ligt het beginsel van vertrouwdheid en het is uit dit beginsel dat de operatie haar voortgang vindt. En ofschoon de tijger een tijger blijft en in mij de mogelijkheid is hem meer en meer te onderwerpen is er toch steeds een grens die de hoogste waakzaamheid vereist zelfs al wordt het beest zo mak als en schoothond. Natuurlijk zal hij in mij zijn meester vinden en zelfs zijn vriend, maar onverslapte waakzaamheid blijft geboden.

De wereld is een wildernis en daarin bevinden zich ontelbare dieren die de mensheid bevolken. Dit leidt niet alleen tot een buitengewone studie, een groot en onvergelijkelijk avontuur, maar ook tot de erkenning, het vaste geloof en vertrouwen, dat in ons de kracht en het vermogen is in onszelf de wildernis te herscheppen in een kostelijke tuin, een land waarin vrede heerst over 'gans het gebergte'. Daarin wordt het visioen van Jesaja begrijpelijk waarin het kindje 'zich zal vermaken over het hol van een adder' en 'koe en berin samen weiden'. Daar zijn alle geboden opgeheven omdat zij er niet meer van kracht zijn. Het is er eenvoudig zo, het land der levenseenheid waar alle mensen broeders zijn. Dit land is er al reeds, wij moeten het alleen ontdekken en... herkennen.
Nu wordt misschien ook duidelijk waarom de vier klassieke elementen, toestanden aanduiden die alle bevolkt zijn: de aarde, het water, de lucht en het vuur zoals dat is verzinnebeeld in het rund, de engel, de adelaar en de leeuw. In de vier letters van de onuitsprekelijke naam Gods, in de vier stromen van het Paradijs en hoe dit viertal als een realiseringvermogen tot aanzien wordt gebracht. Het is alles de verborgen orde in de mens die over de wildernis zegeviert en waaruit de werkelijke schepping Gods plaats grijpt.

Het is het geheim van het grote tetragrammaton. In deze almacht is geen enkele dwang. D.w.z. men kan deze dingen niet in de wereld of op de wereld toepassen ten einde haar te verbeteren. De wereld hoeft niet verbeterd te worden, evenmin als onze buurman. Er is maar één mogelijkheid. Dat wij ons in onszelf dit 'land' bewust worden: de kracht van het monster in de wildernis te temmen hoe het zich dan ook aan ons voor zal doen. Wij behoren niet tot de ordebewaarders in de wereld noch tot hun verstoorders maar willen doen doorbreken hier en nu een straal van het lichtland dat wij liefhebben en waarop al ons vertrouwen is gevestigd en waar de barmhartigheid heerst die wij zelf willen beleven en in ons omdragen en de goedertierenheid die het leed van de mensen verzacht en ons eigen leed te niet doet.

De Hermiet verlicht zijn eigen weg met een licht uit alle licht. Het licht laten vallen niet om wantoestanden aan de kaak te stellen en al maar in en onder het oordeel te leven, maar om te leren zien wat licht is en zich daarin hullen en er van uitgaan, opdat het onszelf op onze weg zal begeleiden en het in staat blijkt onze ogen te openen. Daarom zeggen wij: wij hebben het licht lief want daardoor en daaruit leven wij. Het schijnt in de duisternis.

Wat voor ons van zo groot belang is, is niet wat mensen weten en denken, maar wat wij zijn. Dus: wat ik ben. Het moge waar zijn dat uit de mens een ontwikkeling is begonnen die ogenschijnlijk geen einde neemt en die om haar bij te houden een grote rusteloosheid veroorzaakt, maar ik weet ook dat deze ontwikkeling met hem op de loop kan gaan en zijn verstand erdoor op hol kan slaan. En dit beslist niet wat ik bedoel.
Het moet mogelijk zijn terug te keren tot ons zijn, een toestand die een besef met zich medebrengt van niet meer te ontwikkelen maar een verblijven in onze oorsprong, onze origine en werkelijk tehuis. Zoals Lao Tse zegt: 'mijn huis niet uitgaande ken ik de weg des hemels'.

Dit nu komt mij voor als een voortreffelijk bezit en het herkennen daarvan veroorzaakt een merkwaardige aantrekkingskracht omdat het blijkt dat er vele mensen zijn die wel gaarne dit deelachtig zouden willen wezen. Wij noemen deze merkwaardige eigenheid in de mens zijn ondeelbaar beginsel, zijn eenheid en het ware Zelf. Er zijn tal van schrijvers die hiervoor een naam gevonden hebben. Goethe spreekt over het I, Bergson over elan vital, de psychologie over libido omdat zij steeds weer op zoek is naar een levensdrang.
Maar een oorspronkelijkheid in zichzelve, een eenheid die zich zonder twijfel in een veelheid tot uitdrukking brengen kan, vinden wij toch alleen maar in onszelf. En wij hebben het genoemd één. En toch laten wij de mens daarin niet alleen, ik meen, in afgescheidenheid staan. Want de eenheid die hij is, is een emanatie uit al-eenheid. En men vraagt: hoe weet je dat? Wel, om de eenvoudige reden dat de zelf-eenheid zich kan verliezen in de al-eenheid, terwijl het tegelijkertijd zaak is uit de al-eenheid tot zichzelf te komen. Dit zelf, waartoe men uit de al-eenheid komt, heeft vorm en gestalte in ons en wij zijn dit, als schepping uit de al-eenheid. Deze oorsprong moeten wij wel onze eigen oorzaak noemen. Maar tegelijk zien en beleven wij, dat alles wat leeft uit een oorzaak is voortgekomen, dat het leven dat ons doet zijn en waarin wij ons bewegen ook het leven is waar alle natuurverschijnselen en verschijningen in bestaan. Waarom zou het leven dat mij doet leven een ander zijn dan dat wat een worm doet leven? Alleen, het komt in mij tot een geheel eigen waarde en structuur terwijl de worm geen zelfbesef te kennen geeft. En hoewel mijn lichaam van dat leven doorleefd wordt, heeft het toch geen bewust deel aan 's levens oorsprong, waar mijn ware individualiteit uit voortkomt.

Deze individualiteit is het die de stem van de éne hoort. Die de waarheid verneemt als een kracht en licht en oorsprong. Deze waarheid is de ongebroken eenheid zelve zodat wij kunnen zeggen: Waarheid uit al-waarheid, zelf uit Al-zelf, individualiteit uit al-individualiteit (= universaliteit). Emanatie uit God. God is de volkomenheid tot in het absolute, niet te omschrijven, niet te bevatten en waaruit toch de stem tot de mens klinkt: Wees volkomen gelijk uw Vader volkomen is. Het wil zeggen dat wij in en door onszelf deel kunnen hebben aan de oorzaak van alle dingen en daaruit de volkomenheid leren beseffen. Zoals licht uit licht wederom licht is. En evenals onze individualiteit ondeelbaar is, moet dat waaruit onze ondeelbaarheid voortkomt ook ondeelbaar zijn.

Wij weten niet hoe groot God is. Daarom zeggen wij onmetelijk groot. Dit beantwoordt n.l. niet aan enige voorstelling. Hij is de eenheid waaruit wij één zijn.
Hierin ligt voor ons de zin die wij aan het leven geven kunnen. Als wij het volkomene beogen dan bedoelen wij daarmede niet een maatstaf. Er is geen maatstaf voor volkomenheid. De kwaliteit is ondeelbaar en kan daardoor de oorzaak zijn van alle dingen. Want alle dingen onderscheiden zich in hun vorm en hun kracht. Ja, kracht wordt tot vorm. Het leven geeft zich gestalte. De mens geeft zichzelf gestalte en doet dat op allerlei wijzen. Hij kan leren gevoelen hoe zijn verbeelden, zijn scheppend denken werkt. Ook kan hij in zich leren waarnemen hoe driften zich een uitweg zoeken en daartoe een vorm in zijn lichaam scheppen.
Wat is de vastheid van onze geest? Wij zeggen: de mens is naar zijn wezen een emanatie. Wat is een emanatie? Wat is haar vorm? Kan ik haar met mijn gevoel betasten? Kan ik haar met mijn imaginatie waarnemen als een straal van onnoemlijk licht? Ik kan het niet zien maar innerlijk wel waarnemen. De emanatie heeft gestalte, heeft vorm, een lichtgestalte, een krachtgestalte en ik moet woorden gebruiken als liefde, wijsheid, leven, waarheid, licht, kracht en beweging. Dit is wel uit mijzelf maar de oorsprong ervan kan ik niet zijn.

Het is ons te doen onszelf betrokken te weten op het machtige werkingsveld, gekenmerkt door verlichting, kracht, wijsheid en liefde dat in de bijbel de Levensboom wordt genoemd, in de Kabbala de Sephiroth, dat Lao Tse Tao noemde, waaruit een boek als de I Tjing zijn inspiratie heeft ontvangen, een werkingsveld dat een universeel bezit der mensheid is. Het is van een diepe verborgenheid en de sleutel voor allen die van goede wille zijn, tot de poort van het Paradijs en de openheid van de hemel.
Dit zich betrokken weten is de kracht van het geloof en de oorsprong van onze vrije wil. Daarom is het juist een volstrekt vertrouwen te ontwikkelen in dat zelfbeginsel dat een schepping uit het eeuwige is en dus het kenmerk van het blijvende en onaantastbare, de werkelijke zelfstandigheid van de geest.
Alles wat 'ik' zegt kan teruggebracht worden tot dat ene Ik. Dit is niet intellectueel bedoeld als een verstandelijke synthese maar innerlijk en het betekent dat alle ik-zegging slechts weerspiegeling en terugkaatsing is van het ene werkelijke Ik dat uit God is. Alle weerkaatste stralen van het oer-licht worden tot het licht zelve als oorsprong teruggebracht. Dit is de kortste weg om zijn ik-leven te verliezen en het ware Zelf-leven ervoor in de plaats te ontvangen. Het is het offer van het afzonderlijk vele tot het ene waardoor het ene tot het vele terugkeert om dit opnieuw te ordenen en deel te laten uitmaken van de werkelijke schepping. Zo ontstaan de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.

Daardoor krijgt de concentratie een grote betekenis. Wij ontwikkelen er ons sneller door, waarbij wij natuurlijk niet enig ongeduld op het oog hebben. Alles wat wij doen zal daardoor beter aangepakt worden en doeltreffender zijn. Wat ons vroeger veel tijd en inspanning kostte zal vlugger en meer zonder moeite gaan. De aandacht die wij ontwikkelen heeft een louterende werking, lost verontrustende gevoelens op, doet angst in welke vorm ook vergaan, verdiept ons denken en verheldert en verzacht ons oordeel. Ook gaat het daardoor beter in ons dagelijks leven tot in de materiële verhoudingen toe en wat het betekent voor een psychosomatische geneeswijze zullen wij later bespreken. Ook zaken die wij niet aanstonds begrijpen of die wij zo moeilijk vinden dat wij er bijna geen contact mee kunnen krijgen, zullen wij geleidelijk in een helderder licht zien. Alles wordt door ons beter omschreven en duidelijker gesteld. Zoals de ene dag moeilijk en duister lijkt terwijl door voortgezette aandacht op de stille en stromende kwaliteit in onszelf het plotseling allemaal doorzichtig wordt en verduidelijkt.

Voortgezette concentratie gaat over in meditatie. Dit is een heilstoestand zoals het woord zelve uitdrukt. De basis van het woord is madh, de wortel ma en betekent: medisch behandelen. Vandaar medicus, medicijn en remedie. Meditatie wordt ook wel de koninklijke weg genoemd die tot bevrijding leidt van iedere vorm van onheil. Zij ontwikkelt de zin der eenheidsbeleving en is gelijk in Jacobs droom de ladder die hemel en aarde verbindt. Men kan mediteren over eenieder object. Kies zoveel mogelijk iets dat vrij is van affecten, van heimelijke verlangens, zelfs van genietingen. Klaarheid en helderheid, zuiverheid in het gewaarwordingsleven, openheid in ons zien, duidelijkheid in ons horen. Mediteer over het aldoordringende om u en in u, over het onsterfelijke Zelf, over het zwijgend getuige zijn van alles wat zich op deze weg aan u voor kan doen. Over het onderscheid van uw lichamelijke en geestelijke waarnemingen. Dat het denken iets anders is dan het gevoelen en het gevoelen weer iets anders is dan het aanschouwen. Sta geen enkele vorm van extase voor. Dit betekent alleen maar een overweldiging van licht of bepaalde vormen van genot. Verlies nooit onder de meditatie uw tegenwoordigheid van geest, wees stil en nuchter en blijf de waarheid lief hebben zonder bijgevoelens. Er is in de meditatie nooit plaats voor medelijden met zichzelf, voor enig zelfbeklag, voor spijt over dingen die voorbij zijn noch enige verontrusting of angst voor de toekomst. Mediteer over u zelf als een stralend licht, want ge zijt het krachtens uw oorsprong, als een zuivere tegenwoordigheid en een onbevlekt bewustzijn.

Ga tot de meditatie over wanneer ge twee minuten en 24 seconden aan één stuk door kunt concentreren. Vermijd daarvoor iedere inspanning. De hele weg der concentratie moet moeiteloos begaan worden. Zoals het kind eigenlijk zonder moeite leert lopen. Natuurlijk kost het inspanning maar deze inspanning gaat teloor in de vreugde van de vervulling.
Een vervuld leven willen. Dit is letterlijk gemeend. Het lichaam te weten als een vat. Overstromend van levend water. De gelijkenis uit de bijbel is zelfs humoristisch-realistisch: 'er zullen stromen levend water uit uw buik vloeien' Een boom die geen vruchten draagt, wordt omgehakt. Het bloeien en vruchtdragen behoort tot de vervulling van de boom. Dit is de zin der volkomenheid. D.w.z. volgekomen zijn door vol te worden. De zin van het leven is volkomenheid. D.w.z. volgekomen zijn door vol te worden. De zin van het leven is volkomenheid. Waarvan? Twijfel? Ontstemming? Ergernissen? Waarvan kan men volkomen vervuld zijn? Ellende? Slaap? Woede en wantrouwen? Wat is het stromend levenswater? Geen gedachtenstroom. Geen bepaalde bedoelingen. Nee, leven. Puur leven. Als van een stralend kind. Volgestroomd van het oer-leven in ons. Het leven uit de beginne. Helder, klaar, lichtend. Dat is de bestemming van de mens. Wees dan volmaakt, vol gemaakt. Van het Ene waarin wij geloven en dat wij willen. De kracht ervan gevoelen. Het alles ordenende. Een werkzame orde, want zonder het ene is er wanorde.

Adam is een Hebreeuws woord en betekent mens. Het wordt geschreven aleph-daleth-mem en in getallen uitgedrukt is dat 1-4-40. Laat de 1 weg in mens, dan krijgt men daleth-mem = 4-40 en dit betekent bloed.
Het woord waarheid is in het Hebreeuws emeth = 1-40-400. Laat de 1 weg en er blijft meth over = dood = 40-400.
De 1 brengt de vervulling. Dat berust op de realiteit van het woord. De 1 is de bron van alles. Erken het Ene, wil het, keer er u naartoe. Het is onze oorsprong, de welbron. Heb het Ene lief en wees er aan toegewijd.

Eenmaal
Leefde ik vele levens -
Des doods...
Eenmaal
Leefde ik, -
Was dood...
Nu, 'gestorven',
Wil ik leven...
Ik ben het, -
Die 'gestorven' is!
Ik ben het, -
Wil leven! -

Eeuwig leven, ruis dan,
Uit oerdiepe bron
In mij, in mijzelf! -
Ruis
Door merg en bloed!
Laat leven lichten!
Lichten in donker oord!
Laat weder worden,
Wat oorsprong was:

Mijzelf,
Die ik ben! - - -
Aham brahma asmi!
Om!
Bô Yin Râ
Is dit alles geloof? Niet wat wij er als regel onder verstaan. Natuurlijk als je iets wilt, moet je er in geloven. In jezelf geloven dat je het zult bereiken. In dit geval is het geloven in iets waaraan je wilt voldoen, gewoon het zelf willen en kiezen. Nl. in je eigen vervulling. Dat is de eigen zin aan het leven geven. D.i. in de eerste plaats leven en dat kunnen wij niet zonder het oerleven.
Dit betekent niet: terug tot de natuur of een primitief leven. Maar, het leven in zijn oorsprong.
Wat wij willen is heel reëel. Er is niets werkelijkers dan het leven zelf. Er kan niets reëlers zijn want daaruit komt alles voort. Is het eigenlijk niet duidelijk te geloven in de realiteit der vervulling? U kunt ieder ogenblik nagaan en zich bewust worden, waarvan u vervuld bent. Er zijn mensen die vol verdriet zitten en narigheid. Zij zijn ermee vervuld. Zij zeggen: 'Daaraan kan ik niets doen. Het komt over me. Het zit in me. Er is dit en dat gebeurd. Bovendien kom ik tot de ontdekking dat de ellende van de wereld en haar lijden zo ontzaglijk zijn dat ik er helemaal kapot van ben. Dan heb je helemaal geen zin om van geluk vervuld te zijn. Je geneert je en het is hard voor de mensen zelf gelukkig te zijn wanneer zij zoveel ellende hebben'.

Maar als wij alleen maar een hoopje narigheid zijn, zijn wij dat ook voor anderen. Ons hoopje vergroot de berg der ellende in de wereld. Indien dus ieder ongelukkig is, heeft het grote ongeluk zijn zin. Iedereen moet ongelukkig zijn. Pas op als je lacht. In deze wereld lach je niet, enz.
Dit is klinkklare onzin. Indien de hele straat ziek is en de dokter bovendien, wie zal dan beter maken. Er is toch beterschap. Het zou wel eens zeer egoïstisch kunnen zijn, vervuld te zijn van eigen ellende en eigen ongeluk. Je helpt de hele straat ziek maken. Laten wij ermede ophouden. Laat u zich niet bedriegen door welke ellende ook. Als ik pijn in de buik heb en ik zeg dat, dan krijg ik soms ten antwoord: ik heb nog veel erger pijn in de buik. Daar ben ik helemaal niet mee gebaat. De vraag is: hoe kom ik van mijn buikpijn af. Heel gewoon.
En hier vraag ik: hoe worden wij gelukkige en gezonde mensen met een onverstoorbare levenskern, d.i. met een onverstoorbaar zelf?

Dus ik ga mij bewust worden waar ik van vervuld ben. Dat valt vaak niet mee. Als wij iets ter vergelijking hebben naar onze beleving, dan zoveel te beter. Stel u voor dat wij dat werkelijk hebben. Dat wij een beginsel in ons tot onze beschikking hebben, de kwaliteit, het oer-individuele, het ondeelbare, het kenmerk der ware eenheid. Dit is niet iets statisch, maar stromend, dynamisch, vloeiend, doordringend. Het wordt de adem Gods genoemd. Het heeft vele schone namen.
Deze adem leeft in ons en kan ons vervullen. Dan moeten wij er ruimte voor maken en de klonters in ons hoofd en onze ziel losweken. In het hoofd kunnen zij worden tot harde vooroordelen, in de ziel tot ongevoelige en versteende brokken en het is niet gering hoe menigeen in zich alles wat doorgang zou kunnen geven, heeft verwaarloosd, waardoor het leven zelf in ons wordt gestremd en verhinderd.
Er zijn mensen die een levenlang in het zelfde huis gewoond hebben en als hun leven ten einde is en het huis wordt opgeruimd dan is het ontstellend wat er dan is bewaard en aangekoekt en half vergaan en welk een oude rommel nooit is weggegooid en zich aldoor maar heeft opgestapeld.
Bewaren en bewaren, hamsteren en vasthouden, of het waarde heeft of niet. Het is allemaal angst. Een huis vol angst-producten, van 'je kunt het niet weten' en 'ik kon het nog wel eens nodig hebben' en zo een slaaf van onze z.g. behoeften worden, terwijl toch de allermeeste behoeften kunstmatig in het leven zijn geroepen en ze schreeuwen ons in allerlei toonaarden toe dat wij zonder hen niet leven kunnen.

Waar is onze oorsprong? Waar onze aandacht voor wijsheid en waarheid, vreugde en schoonheid, kracht en geluk? Wat de mensheid nodig heeft, is liefde.
Liefde is eigenlijk een duister gemaakt woord. Maar als wij de zin ervan beseffen, is het iets dat in de mens haar aanleg leeft en snakt naar groei en toename en waarin als in een groot geheim al ons geluk, al ons welzijn, al onze onverstoorbare kracht, al onze innigheid en vermogen ten leven, en al onze diepe tevredenheid zijn gelegen. Eens gewekt, brengt het in ons een niet te belemmeren drang teweeg zichzelf te manifesteren in openheid, in licht en vreugde, in de kwaliteiten die aan haar ten grondslag liggen. Door zich mede te delen, zoals licht zich vanzelf mededeelt in alles waarin het binnen dringen kan.

Is liefde niet het licht?
En licht de bron van wijsheid?
En wijsheid niet de beterschap?
En beterschap het ware leven?
Hoe groter dan de liefde,
te sterker wordt de wijsheid
en beter nog de beterschap,
tot heilsweg van het leven.

Waarvan wilt u vervuld wezen? Kies. Niet voor een ogenblik, niet voor een nacht, nu eens geen nachtliefde, maar gestaag stromend, gestaag lichtend, gestaag onverstoorbaar zich mededelend in stilte, in glans en zuiverheid. Verlossend en bevrijdend, genezend, vertroostend, verlichtend, verheffend, vernieuwend, zich voortplantend in innerlijkheid, zich een lichaam scheppend in de ziel van allerfijnste subtiliteit, onaantastbaar, niet te grijpen, niet te kwetsen, niet te vernietigen, niet uit te roeien of te beschadigen. O, als het boek met de zeven zegels wordt geopend en wij vinden er de gouden stad!

Waarvan wilt u vervuld zijn en overstromen? Maak dus uw lichaam leeg en vrij en gebruik het aan de lange lijn van uw bewustzijn en laat het afdalen in de oerbron van alle leven om het levenswater te scheppen en op te laten wellen tot een voortdurende vervulling.
Natuurlijk is dit heel wonderbaarlijk. Als de ogen opengaan voor het tijdloze, het stabiele uit zichzelve, dat niet gebouwd, niet ontworpen, niet uitgedacht behoeft te worden. En het wordt duidelijk dat hierin geen verleden en geen toekomst meer is en alles wat hierover is geschreven, soms in zeer verborgen beelden, gaat zich aan dit eeuwige in onszelf kenbaar maken.

Barend van der Meer

donderdag 28 januari 2010

Er is een roos ontsprongen



4. - Bewustwording van de levenseenheid


Het is altijd op de plaats waar wij zijn, ook al wordt die plaats ons door een legio van bewegingen en belangen betwist. Soms maakt het de indruk dat al het andere als om strijd zich verdringt om de open zetel te bezetten waarvan het stille en zichzelf zijnde de enige rechtmatige eigenaar is. Want wij mensen hebben maar één eigendom dat zich handhaaft: wat wij zelf zijn. Wij zijn ons eigen eigendom. Het is onze kwaliteit, waaraan alle andere kwaliteiten ondergeschikt zijn of zich naar moeten voegen. De kracht der krachten, het licht der lichten, de klank der klanken. Wanneer wij iets innig en waarachtig willen, is in dat willen zelf aanwezig wat wij zoeken. Door het te willen, deelt het zich aan onze ziel mee en van daaruit krijgt het heerschappij over onze gedachten en handelingen. Het waarlijk willen maakt een mens stil van binnen en naarmate hij daarop zijn aandacht richt, leert hij er mee omgaan zodat het mogelijk is steeds meer de beschikking erover te krijgen.
Het is het eigenlijk geheim der menselijke persoonlijkheid en het punt in de cirkel wordt tot oorsprong van een vervulling van de gehele oppervlakte. Niet voor niets is dit een symbool voor de zon geworden, maar als wij het op ons zelf betrekken, wordt het tot zinnebeeld van innerlijke lichtkracht, waarheen alle planeten zich richten en waarvan zij hun kringlopen ontvangen. Is het niet een bekend gezegde dat de mens als microkosmos zich weerspiegelt inde macrokosmos? Is het niet merkwaardig dat de structuur van een atoom in vele gevallen aan een zonnestelsel doet denken? Men heeft het geheim der materie tot een onbegrijpelijke diepte nagespeurd. Er is geen grens meer aan te wijzen tussen energie en materie. Energie die in de vorm van elektriciteit wordt aangeduid met elektronen terwijl deze elektronen naar hun gewicht gemeten kunnen worden in vergelijking met de kern van een waterstofatoom, het kleinste van alle elementen. Men komt dan tot uitspraken als: er is één miljard x miljard x miljard elektronen nodig om het gewicht van één gram te bereiken.

Dit is volkomen ondenkbaar en onvoorstelbaar. Dat deze submicroscopische energiedeeltjes de fundamentele bestanddelen zijn van elk atoom, de 'vlijtigste, energiekste en wonderbaarlijkste kleine deeltjes die de mens ooit heeft gekend' is wetenschappelijk bepaald en tegelijkertijd van een onwaarschijnlijke abstractie. Als wij hier het woord geest gebruiken voor de allerfijnste lichtfunctie in de mens, dan ligt er iets huiveringwekkends in het vermogen dat ons mensen door de kracht van de geest is gegeven. Men zal het 'licht der wereld' dat in ons mensen is, echter nooit langs deze weg vermogen aan te tonen.

Alles wat zich door onze zintuigen mededeelt of opdringt, vormt in ons brein een spiegelbeeld en in ons gemoed een indruk. Naarmate wij de indruk door onze geestkracht verwerken, hebben wij het spiegelbeeld in ons brein daarvan doordrongen en zijn err meester over geworden. Op die wijze kan een mens in zich 'de wereld overwinnen'. Want indien hij de wereld is, dient hij die toch in zich te ordenen en... te overwinnen?
Natuurlijk gaat het hier niet om grootheidswaan of ook slechts maar een gedachtebeeld. Er ligt in die uitspraak een kosmische ervaring besloten en dat is eigenlijk het doel van onze reis: tot de erkenning komen als een ervaring (dat is méér dan zien en horen, méér dan denken en zich voorstellen) van de levenseenheid die ons aller werkingsveld en krachtveld is.
Wij noemen het 'het rijk van de geest' omdat onze eigen geest, die wij zijn, er in geworteld is niet alleen, maar ook omdat ons begrensd individualisme er in opgeheven wordt en erdoor bevestigd wordt wat wij zelf krachtens ons 'eerste geboorterecht' zijn.

Wij kiezen de superioriteit van de geest boven de dwingende noodzakelijkheden van het lichaam. Want deze laatste zijn vervat in het aardse mensendier, waarmede wij ons zelf hebben bekleed en waarin wij onze toevlucht hebben gezocht.
U zult misschien, goede lezer, zeggen: daar weet ik niets van en dus gevoel ik mij voor een dergelijke levensinstelling niet verantwoordelijk. Maar ik vraag u: wat kan er tegen zijn, in ons lichaam, temidden van alles wat er in leeft en zich beweegt, één heer en meester te kiezen en tot de ontdekking te komen dat wij dat zelf zijn? Want wat u zelf bent is er altijd geweest, al is het voor aeonen ondergegaan in verduistering en angst. Het is er 'van voor de grondlegging der wereld'. Wij staan hier niet voor een frase van een aangenomen geloof, maar wel voor een feit dat een mens kan waarmaken, zodat hij terugkeert in de schoot der godheid waarin zijn oorspronkelijk heil is gelegen.

Indien een mens deze weg kiest, gaan veranderingen in zijn dagelijks leven optreden. Deze veranderingen zijn volstrekt niet tragisch, veeleer bemoedigend en van een positief en opgewekt vermogen. Deze keuze leidt tot een weg ter ontplooiing en realisering van een allerinnerlijkst leven, een zich steeds vernieuwend dynamisch organiserend vermogen dat tot een vreugde leidt, die gelijk een bron in hem opwelt.
In dit levensgevoel heerst geen enkele vorm van afgescheidenheid. De taal die er gesproken wordt, kan zichzelf tot in een zwijgen mededelen, eenvoudig door de penetrante kracht van dit nieuwe zijn. Wij krijgen, hoe verschillend in landstaal, religie, rassen en naties wij ook zijn, deel aan een werkelijke gemeenzaamheid, een menseneenheid waarin zich alle afgescheidenheid vanzelf teniet doet.

De tegenstellingen waarin wij tot elkander leven, ontstaan enkel en alleen maar door de wijze waarop wij over elkander denken. Indien dit denken onder dwang staat van onze affecten, is het nooit geschikt de eenheid te bewerkstelligen. Uit het verstand komen de mis-verstanden voort.
Er is een diepere waarheid, die onuitgesproken kan blijven, omdat zij van een bijzondere kracht is en waarin het zelf zijn ware voedselbodem vindt. Steeds zal men trachten aan dat zelf een voorstelling te geven, al is het maar een punt om er het beginsel mee aan te duiden. In vele vormen van religie tracht men hiervan een beeltenis te geven opdat onze zinnen er enig houvast aan zullen hebben. Deze pogingen zijn te eerbiedigen en kunnen zeer sprekend zijn. Immers iedere ontroering, iedere gemoedsbeweging, ja, iedere werkzame kracht van onze geest, die zich diep in het zieleleven dompelt, beschikt over een vorm die echter zo subtiel kan zijn, dat er van weergave geen sprake is. Zij blijven zich verbergen in de grote, rijk vervulde stilte, die een mens naar zijn innerlijke aard deelachtig kan zijn.

Ik vind de Vairochana in het Tibetaans Dodenboek zeer schoon. Maar dat wil niet zeggen dat ik deze beeltenis ga aanbidden als voorstelling. Vairochana betekent: Hij, die in vormen zich zichtbaar maakt, de zich manifesterende en alomtegenwoordige, die in zich het positieve en negatieve beginsel verenigd houdt en als een centrale zon in het midden van die meditatie-figuren troont, die mandala's genoemd worden.

Prof. Jung in zijn 'Psychologie und Alchemie' zegt hiervan: 'De term mandala werd gekozen, omdat dit woord de rituele of magische kring betekent, die i.h.b. in het lamaïsme en vervolgens ook in de tantrische yoga (die haar steun vindt in Boeddhistische en Hindoeïstische geschriften) als yantra, d.i. een instrument der contemplatie, gebruikt wordt.
De plattegrond van het Paradijs heeft ook de vorm van een mandala, met in het midden de levensboom en de boom der kennis. Evenals in de Apocalyps het gezicht van de troon der goddelijke Majesteit, met daaromheen de vierentwintig ouderlingen en de vier dieren. Het middelpunt ervan wordt ook aangeduid met "De Amen, de trouwe en waarachtige getuige, het Begin der schepping Gods".

Het is niet de bedoeling dat wij door zulke uitspraken worden overweldigd, want overweldigers maken ons niet vrij. Deze dingen houden verband met een andere Tibetaanse aanduiding, namelijk het Dharma-Kaya, dit is letterlijk: 'het waarheidslichaam', de waarheid als oorsprong, de waarheid 'an sich'. Ook dit is door een hoge imaginatie in voorstelling gebracht. Het beantwoordt aan vele symbolen als die van het Oerlicht, dat geen begin en geen einde heeft en zich kenmerkt door volkomen onaanduidbaarheid = leegte, een Niets dat niettemin de bron en oorzaak van de gehele schepping is.

Het waar-zijn veronderstelt een zielestaat, waar alle persoonlijke belangen en beweegredenen niet meer om de voorrang twisten kunnen, maar die van een bijzondere kracht is, zoals mensen, die haar liefhebben dit in het dagelijks leven ondervinden.
Het is te begrijpen, dat wij het zelf zijn die steeds weer afscheidingen t.o.v. onze medemensen teweeg brengen in een of ander oordeel of als een gevolg van een bemoeienis met hen, hoe nadrukkelijk ook beweerd wordt: oordeel niet.

Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat wij ons niet voorbehouden de dingen te zien zoals ze zijn, wat in de dagelijkse verhoudingen vaak moeilijk genoeg is, maar naarmate we ons betrokken gevoelen op die algezindheid (het is eenvoudig wonderwerkend) worden ons de samenstellingen in het leven al duidelijker en duidelijker. Het gaat tenslotte toch om onze bewustwording. Daarom zullen we er op uit zijn tal van misverstanden te doorgronden en proberen te doorlichten.
Het ligt voor de hand, indien we niet de levenseenheid erkennen, de grond der saamhorigheid, dat wij niet zouden weten wat ons zou moeten leiden in dit verlichtingsproces. Daarin ligt de mogelijkheid onze haat en afkeer te overwinnen, omdat wij in ons zelf een bron aanboren, die als een smeltoven werkt voor alle niet-een-zijn.

Materialisme en naturalisme zijn niet voldoende om de mensen hun wederkerige eenheid te doen beseffen. Er zijn oer-oude leringen die uit het oosten tot ons gekomen zijn en ook hun intrede in het christendom deden en gemaakt hebben dat het 'oosten' een zinnebeeldige betekenis kreeg als een aanwijzing voor innerlijk leven. Ik denk aan Dèr Mouw:

Zo is het in mij - een zonsopgang - gerezen
Het zelfbesef uit mist van oude waan,
tot Brahman; lang gevoeld, nu half verstaan,
ben 'k door uw feest van 't schijnbaar zelf genezen.


Dèr Mouw ervaart dit als eenheid uit Al-eenheid, als zelf uit Al-Zelf en gevoelt zich daardoor 'uit sterfelijkheid tot vrijheid losgebonden'. Het is de toestand van het geestelijk Zijn waarin geen toekomst meer te hopen, geen verleden meer te vrezen is. Een alverzoendheid met het ogenblik. Dit is het binnenste oosten.

Ons westerse individualistische denken is de oorsprong van alle utilitariteitsoverwegingen, van klassenstrijd en de drang der naties naar macht en overheersing. Maar voor een mens die het eeuwige leven zoekt, en niet de tijdelijke dingen in de eerste plaats, bestaat deze strijd niet. Hij heeft zijn eigen individualisme te overwinnen en in zich de wereld te ordenen. Hiermede kan hij geen opzet plegen in de uiterlijke wereld. Die luistert er niet naar, maar is niettemin het product van wat zich binnen in de mensen en de volkeren beweegt.
Maar het binnenste oosten kan men niet het zwijgen opleggen. Zijn werking is stil en niet tegen te houden in de mensheid. En ofschoon de mensheid zich steeds opnieuw presenteert, blijft de innerlijke werking van 'het zout der aarde' voortdurend in sterkte toenemen, omdat dit enorme werkingsveld nooit verloren kan gaan, en ook de mens niet die daarmede een waarachtige relatie onderhoudt.

Voor deze relatie zijn vele 'woningen' beschikbaar. Het 'Vaderhuis' is als een zich voortdurend uitbreidende boom waarin vele vogels hun nesten vinden, ook die waarvan wij het individueel helemaal niet zouden verwachten, omdat wij het niet met hun verschijning eens zijn. In deze zaken heerst veel discriminatie in de uiterlijke wereld, waar in 'de nieuwe wereld' geen plaats voor is. Laten wij de bedrieglijke vooroordelen opschorten, anders worden het grote belemmeringen.
Steeds weer zal naar een oplossing gestreefd worden die 'het betrokken zijn op een alomvattend werkingsveld' tot beginsel heeft. De teleurstelling die het menigeen geeft dit niet in het buitenste leven te kunnen realiseren, noodzaakt de leerling in zichzelf de orde te scheppen, waarin naar hun waarlijke afkomst 'alle mensen broeders zijn'. Maar de oogst zal groot zijn als hij ontdekt hoe in de nieuwe wereld in zijn binnenste goed noch kwaad, liefde noch haat, geen enkele tegenstelling meer wordt gekend. Het is niettemin een wereld vol warmte, bezieling, licht en leven, waarmede het afwezige geen tegenstelling meer vormen kan.

Indien we ons de concentratie eigen maken betekent dit dat wij aan één ding tegelijk aandacht vermogen te schenken, wat tot de gave leidt van te-kunnen-laten. De menselijke geest is al te dikwijls omhuld met tirannieke dromen en affecten, met kwellende gedachten en duistere overwegingen. Er zijn vormen van leed, die de grootste zelfbeheersing vragen om er afstand van te nemen en, door ze niet meer te voeden, ze te laten ontbinden. Dwingende affecten van onlust, ergernis of tegenzin lossen zich op in de merkwaardig bevrijdende stilte die door de wilsbehandeling teweeg gebracht wordt. Er zijn weerzinwekkendheden, die een mens ziek en onpasselijk kunnen maken en het is een grote kunst, deze aan zichzelf over te laten in de diepe gemoedsrust en onverstoorbaarheid, waartoe de juiste concentratie en meditatie leiden kan.

Het is steeds een vrije beweging uit zichzelf. Nooit een moeten, nooit een opzettelijkheid, maar eenvoudig aandacht schenken in ontspanning, mildheid en vertrouwen. Het is niet een zich laten boeien door een of andere lichamelijke functie, een zich laten gaan of een vorm van genieten. Nooit een zich laten fixeren door lust, angst, jaloezie of een prikkel van pijn of leed. Zouden we ons laten gaan gedurende de concentratie in voorstellingen van haat of ergernissen, dan zouden deze daardoor alleen maar gevoed worden en een vernietigende uitwerking hebben op de structuur van onze zich vormende ziel, die wij juist proberen op te bouwen in stilte, kracht en zuiverheid. De kracht der concentratie heeft het geestelijk rijk als oorsprong en voedselbodem. De geestkracht, die wij er door deelachtig worden, is verfrissend en versterkend en neemt vormen aan in de helderheid van ons wilsvermogen.

Indien onlustgevoelens te doorstaan zijn, oefen u dat te doen zonder enige zelfkwelling en zonder enig zelfmedelijden. Geef u zelf nooit een tikje op de schouder van: dat heb ik mooi voor elkaar gebracht, maar laten wij het als de gewoonste zaak van de wereld beschouwen iets te kunnen laten. Wij zouden dan opnieuw slachtoffer worden en onze vijand altijd thuis hebben. Het heeft natuurlijk niets te maken met wat andere mensen in deze dingen van ons denken. Het is onze eigen zaak, voortkomend uit eigen verkiezing en eigen vrije wil.
Op onze weg zal blijken dat er een zevental energiecentra zijn, die wij ons eigen kunnen maken. In werkelijkheid zijn er vele meer maar voor de praktijk en de goede indeling houden wij ons aan dit zevental, dat zowel kabbalistisch als oer-klassiek gerechtvaardigd en verantwoord is. Deze opgave is ook vermeld in de Apocalyps en verborgen weergegeven in de zeven sterren, die de kosmische mens in zijn rechterhand houdt. Ook de zeven kandelaren, die voor Gods troon branden, hebben er betrekking op, evenals de zeven gemeenten (ecclesia). Een 'ecclesia' was oorspronkelijk een volksverzameling niet alleen, maar ook een vereniging van krachten. Later is dat geheel door de godsdienst geannexeerd en gemaakt tot kerkgemeenschap. De zeven gemeenten nu zijn ook krachcentra.

Het Boek met de zeven zegels openen is: het binnengaan in een nieuwe wereld, een eeuwig lichte nieuwe wereld. Daarvoor heeft men een steeds zich vernieuwend lichaam nodig, het licht-lichaam van het Zelf dat uit God is. De concentratie nu is het begin van de weg. Waar zouden we heengaan indien er niet een weg is die tot binnen in ons zelf leidt? Waar kunnen wij, indien er een afdaling nodig is op deze tocht, dat anders doen dan in onze eigen ziel? Het is de grootste ontdekkingstocht van alle tijden. Ik beveel dus wel een zo zuiver mogelijke gemoedsinstelling en denkwijze aan om de eenvoudige reden, dat dit de weg der concentratie veel kan verlichten. Ik versta daaronder eenvoudig een oprechte instelling zonder bijgedachten en nevenbedoelingen. Het gaat niet aan om angst te hebben voor eventuele tekorten of zonden of ons schoon te kunnen houden van het aardse stof, dat iedere dag onze voeten vuil kan maken. En wat die zonden betreft, is er veel zelfkennis voor nodig om te ontdekken wat ze in werkelijkheid zijn. U leert ze beslist kennen wanneer ze zich uit de verborgenheid van het onbewuste aan u voordoen en u dat wonderlijke mensendier dat u te temmen krijgt in zijn opstandigheid, zijn verwikkelingen en intrigerende opzettelijkheden in toom wilt leren houden. Daardoor komt het ook dat het lichaam wel eens spanningen te verwerken krijgt, die zich niet zo gemakkelijk laten oplossen en waardoor een ogenschijnlijk onwelbevinden, soms zelfs pijnreacties kunnen optreden.

Het genoemde zevental heeft zonder twijfel met het astrologisch jargon te maken. Overwinnen wij onze sterren, dan betekent dit dat de heerszucht en trots verkeerd wordt tot rede. De traagheid en luiheid der maan zich verheft tot een vruchtbare imaginatie. De jaloezie en afgunst van Mercurius tot zuivere onderscheiding, de woede van Mars tot dynamisch, werkzame energie, de ontucht van Venus tot een zuiver sentiment, de gulzigheid van Jupiter tot edelmoedigheid en de gierigheid van Saturnus tot matigheid.

Zo gezien zijn zonden niets anders dan de animale verpakkingen van onze deugdelijke kwaliteiten. Zoals de eigenlijke mens is ingesloten en belemmerd door de gebondenheden van het dier der aarde en hij een weg zoekt zich daarvan te leren bevrijden, komt het begrip hoe die weg te bewandelen al meer naderbij. Tenslotte gaat het om een heerschappij, waarvan de centrale kracht zijn wils- en geestkracht is en die de ontdekker meer en meer duidelijk wordt.

Barend van der Meer