maandag 1 december 2014

20. - Brieven aan mijzelf en anderen 1

Met een beetje goede wil zal het wel gaan. Het schrijven nl. ofschoon je geen tafel hebt. Boven de centrale verwarming is een plank aangebracht die als vensterbank dient en waaraan je wel kunt zitten schrijven. Door het raam heb je het uitzicht links op licht omnevelde bergen met veel afwisselend groen en recht vooruit op bomen in een aangrenzende tuin. Daar tussen in liggen gele, rose-rode villa's te branden in de zonneschijn.

Aan de overkant van de toegang tot de garage van het benedenhuis staan tamme kastanjebomen waartussen een zilveren berk in windstille onbeweeglijkheid. En rechts van het raam een totaal dode boom te midden van andere die zeer levend zijn in hun kracht. Die morsdode boom heeft nog veel verdroogde en verstijfde bladeren van het vorig jaar. Alsof hij ziek geweest is, want zijn buren wijken zeer duidelijk van hem af alsof ze een besmetting vreesden.

Je kunt van hieruit niet het dicht grazen gazon zien dat met een ijzeren hek is afgesloten van een diepte die er direct achter ligt. Een hek dat doorgroeid en doorbloeid wordt van witte, rode en roze rozen en dient als bescherming voor de bezoeker. Dame doornroosje slaapt op het dicht groene geschoren grastapijt in de schaduw van de bolgekruinde boom die vlak achter een stenen bank staat en die er zo solide en oer-oud uitziet dat je haar geen leeftijd geven kunt.

Dame doornroosje ligt in een ruststoel die je alle standen geven kunt. Je lag er ook, maar al die zon werd je te machtig en bovendien gevoelde je je niet moe genoeg zodat er niets uit te rusten viel. Het prachtige uitzicht van het gazon over het dal met hier en daar neergestrooide dorpen en in de verte het meer van Lugano en de lucht vervuld met dat zacht trillende wonder van een weinig diffuus licht dat van de bergen schijnt te stromen, maakte het allemaal wat te onwennig, te ruim en te onbevattelijk. (Bij dergelijke gelegenheden schieten je de woorden van de onvolprezen Buziau te binnen als zijn publiek kreunde, snikte en stierf van de lach, en hij ineens naar voren kwam en met zijn onbeweeglijk clownesk masker met kraalogen, vroeg: lui, het is toch niet te veel?). Of zijn wij overgeleverd aan ontelbare archetypische functies uit het onbewuste, die zo tiranniek over ons heersen dat wij er niet toe komen ze tot ons bewustzijn door te laten dringen en waardoor een verborgen schuldgevoel oprijst als wij teveel van het goede zouden krijgen.

Dame doornroosje beschuldigt je van een heimelijk calvinisme en ofschoon je lieve moeder noch je vader ooit enige dwang hebben opgelegd aangaande een geloofsleven kun je niet vergeten, met enig heimwee, hoe de moeder als ze eens teveel in de lach schoot soms prevelde 'god vergeef me de zonde'. En zo lijkt het wel of je vanuit de grote ruimte van hemel en aarde, bergen, zon en meren gedreven wordt naar je slaapkamer op het noorden waar het uitzicht vele belemmeringen ondervindt en je gedwongen wordt tot enige concentratie omdat je wilt schrijven. Vreemd dat je je altijd weer laat verleiden tot een zeker weten willen waarom of je de dingen doet. Dat behoort tot de vloek van het weten willen. Al die vragen, die uitmonden in een 'waarom?' houden verband met onze nachtelijke en duistere verledens, een aardgebonden, verangstigende oer-tijd waarmee wij een mechanische samenhang willen ontdekken, vragen, die na een ogenschijnlijke beantwoording altijd weer nieuwe vragen doen opkomen in een veelheid die tot een zondvloed aanzwellen kan en waar ons bewustzijn in verdrinkt.

Stel je voor dat in het werkelijke leven, dat een geluk is en een verlossing, plaats zou zijn voor een waarom? Zo ben je het zelf die altijd weer geneigd is aan te komen met de bevestiging van een oerschuld. Waarom, waarom, waarom? Ach mens, je vergeet te leven. Trouwens alles komt neer op een zeker protest uit je innerlijke leven dat zich omsloten waant door al die pracht van een aangrijpende natuur en waardoor je vergeet dat alles wat je aan schoonheid omringt, een van de oneindig vele aanzichten is waarin je leeft en waardoor je zinnen gemakkelijk worden bespeeld.

Alsof het innerlijk leven dat uit eenheid is geboren, zichzelf ooit ontrouw zou kunnen zijn door zich prijs te geven aan de overweldigende veelheid van indrukken waaronder een mensenkind kan worden toegedekt. Het is juist krachtens de innerlijke eenheid, dat is je geest, waardoor in de enige werkelijkheid alle voorstellingen die door je zintuigen je bestormen, worden opgelost en weggesmolten. Toch komt die neiging om je terug te trekken uit de overheersing van overweldiging der omgeving uit een zeker instinct voort. Het is beslist geen intuïtie. Want dan heb je helemaal niets te vrezen. De werkelijkheid is één en onverdeeld en alles wat verdelen kan, splitsen of verdringen is een waan ten opzichte van de ene werkelijkheid. We willen ons altijd beschermen terwijl er niets te beschermen is.



Al die angst van het animale leven is niet ons eigenlijke leven. Er is niets te verliezen en je leeft in de stellige onverstoorbaarheid van de binnenste en de buitenste substantie die overal is zoals de lucht die je inademt binnen en buiten je. Het feit van je ademhaling is de bevestiging van de éne lucht binnen je en buiten je. Zo is er een innerlijke ademhaling van de levende ziel die daardoor zich eeuwig voedt in een ritme waarin het hart van de wereld als van de mens zelf klopt.
Als je je enerzijds zo sterk verwant kunt gevoelen met de natuur om je, is er geen enkele reden dat deze verwantschap iets vijandigs betekenen zou tov je innerlijke wereld. Immers je geest is de bevestiging van de eenheid van wat binnen is en buiten. Geestelijk gesproken, d.i. gezien uit zijn eigen oorspronkelijkheid, kan de mens zijn eenheid nooit verliezen, waar hij ook is.

Vanmorgen nog om half acht was alles in een dichte mist gehuld en zag je achter je venster de wolken heel bedaard voorbij trekken. Het zicht was daardoor maar enkele meters. Maar een uur later was alles opgeklaard en dit bleef het tot nu toe. Wel zie je langs gindse verre berghellingen weer nevels opkomen die zich misschien tot ondoorzichtigheden zullen verdichten.
Over het innerlijke leven heb je tenminste zelf wat te zeggen ofschoon vele mensen dit gewoon vergeten of zich laten overheersen door allerlei stemmingen of slaap. De helderheid en eenvoud ervan zijn zonder twijfel blootgesteld aan 'ijs en wederdienende elementen'. Dat is dan ook de reden dat je voortdurend op je hoede moet zijn, omdat je door het geweld der vergankelijke omstandigheden waarin de mensen zo'n grote rol spelen spoedig overheerst kunt worden.

Zeker, je zegt nu wel dat je de heerschappij moet voeren over je eigen gedachten en gestemdheden en je de kunst moet verstaan eenvoudig onwelkome en leedbrengende voorstellingen in je weigeren toe te laten, maar er zijn voortdurend invloeden die aan komen drijven en je overspoelen willen om van je bewustzijn een verloren gebied te maken met wrakhout en al. Natuurlijk blijft dat niet overheersen maar het kan je toch aardig te pakken nemen. Maar niet zo dat je in je wezen of nog innerlijker niet zeker weet dat het begoochelingen zijn, onwerkelijkheden die de allure hebben van machthebbers omdat ze nu eenmaal niets anders kennen dan macht uitoefenen. 


Machthebbers weten niets van een kracht die onverwoestbaar en onaantastbaar is. Zij geloven er niet in en lachen erom en hebben een grote verachting voor de onvernietigbaar menselijke zelfstandigheid als een individuele kwaliteit, die buiten het bereik ligt van alles wat gedacht kan worden. Je bewustzijn kan zeer weinig van dit ongrijpbare, lichte en heldere vermogen bevatten, maar je weet met de grootste stelligheid dat het er is omdat je de kracht ervan voortdurend ondervindt en die straling je overal begeleidt.

Deze begeleiding kun je als terzijde van je waarnemen of een plaats geven in je gemoed, in je hart, ook wanneer je onder een of andere druk zou staan van buitenaf, een druk die soms wel dit beginsel van je geest uit je zou willen verdringen. Als dit mogelijk was, zou je helemaal uit je lichaam zijn vertrokken. Als dan de bijenkoningin in de korf reisvaardig is, trekt het gedeelte van de zwerm die haar trouw is gebleven met haar mee.


Er is geen natuur, geen helder water, geen omgeving, geen 'ander' die de plaats in kan nemen van de kwaliteit die jezelf bent. Je zou misschien zeggen dat dit getuigt van de grootste zelfingenomenheid. Maar het eigenaardige is dat hierin geen sprake is van enige hoogmoed. Het komt omdat de mens in de regel niet geneigd is een geloof in zichzelf te hebben, waarin hij zou kunnen of willen beantwoorden aan de hoogste denkbare idee of gevoelswaarde welke hij ooit, waar ook, heeft ontmoet.
Ja, je bent geneigd in een bron van kracht te geloven, van innig, verhelderend eeuwig leven dat het vermogen heeft zichzelf in het lichaam uit de krachten van de ziel een gestalte te bouwen, die niet het uiterlijk lichaam zelf is, maar zich een steeds vernieuwende, intens levende, uiterst sensitieve vorm verschaft waarvan de frequentie zeer hoog ligt, hoger dan die van het waarneembare licht.



Het is ongeveer drie uur in de nacht van 17 op 18 juni. Er is tegenwoordig altijd wat om drie uur in de nacht als je wakker wordt uit een diepe warme wollige slaap. En ja hoor, dan is het weer zo ver. Je moet denken aan een jongen uit de derde klas van de Franse school die volgens de leraar altijd wat had. Nu eens een gebroken arm, dan weer een dichtgeslagen oog of een buil op zijn voorhoofd en toen hij eens een broertje kreeg, zei de leraar (Kuiers): zie je wel, hij heeft altijd wat. Nu heeft hij weer een broertje. En zo kan er zich op zo'n manier ook zoveel in je geest afspelen dat het niet bij te benen is. Ook nu weer en je moet het maar proberen neer te schrijven ofschoon het dan maar heel weinig is wat ervan overblijft. Gedurende het wakker worden, is het nog alles werkelijk, alles, maar zodra je het op de rand van je bed zittend, wilt neerschrijven, blijft er niets van over.



Je bent alles en je bent niets. Je bent jezelf en je bent helemaal niet. Je kunt er nu eenmaal goed tegen niets te zijn (dat alles is). Het is heel vredig en tegelijk vol lachen. Niet luidkeels. Nu ben je beslist niet luidkeels. Je bent oer-stil en neemt in die stilte zuiver waar in je en om je, in de wereld in je en buiten je. Eigenlijk weet je in die toestand niet meer goed wat in je en wat buiten je is. Het is alles één. Ik is één en er is niets anders dan ik. Je noemt dat nu maar ik. Het is niet te begrijpen en daarom denk je je er niet op stuk. Het is een belevenis, het is het leven, je bent het leven in alles wat je opneemt en dat is zoveel, zo oneindig veel, maar in het neerschrijven willen, wordt het tot niets.
Is het ook niet zo met sommige waterdieren die zolang ze onder de oppervlakte ronddrijven prachtig en schoon zijn. Maar zodra ze buiten het water worden gevangen, op het droge verworden tot een vormeloze massa waar alle subtiele expressie uit is verdwenen.

Toen ik gistermiddag deze kamer binnenging, mijn slaap-schrijf en waakkamer, kwam mij geheel onverwachts iets onbeschrijflijk stralends, doordringends en lichts tegemoet. Van louter verwondering moest ik gaan zitten en het onzichtbare licht vloeide om mij heen en door mij zodat ik zeggen moest: ik zie je niet, ik kan je niet zien, maar ben je die en die. Ja, zei het licht binnen in mij op een zeer heldere en blijde toon, een klank in mij: ja, ik ben die en die. En sprak verder: ik ben er altijd wel, maar je merkt het nooit. Ik kan veel beter bij je komen, vooral hier en nu. Het is een zuivere atmosfeer op 630 m hoogte in de bergen en er is geen belemmering om als een feest om je te zijn. Want van nu aan is het zeer feestelijk om bij je te zijn, jezelf te zijn, innig vereend met je te zijn in je Ik want je bent Ik.



Het besef van deze aanwezigheid was van zodanige aard dat je moest zeggen: wanneer zal ik je kunnen zien. Waarom zie ik je nog niet, maar gevoel je alleen maar. Je vreugde doet me bijna breken. Maar die en die zei: je breekt nooit en nimmer. Je bent werkelijk Ik en Ik is één, hoe kan je dan breken. Alles leeft in Ik dat je bent. Je bent immers alles?



En dit was het ook waaruit je zojuist wakker werd. Voor het inslapen, had ik het boek van Böll gelezen: 'Eng is de poort', uitgave van Contact, vertaald door Michel van der Plas. Böll schrijft in de ik-trant als een arme stakker waarvan de ellende vooral wordt geaccentueerd door de omgeving waarin hij gewoon is te vertoeven en die het hele boek door overheerst. Dan nog de voortdurend grauwe chronische armoede waaraan de held van het verhaal is overgeleverd, waartegen zo nu en dan gevoelens opkomen van verlichting en vredige glans. En het wil er niet bij je in dat het nodig is, als je de weg zoekt die naar de enge poort leidt, dat uiterlijke omstandigheden dit zoeken ooit zouden kunne overschaduwen. Eenvoudig omdat het innerlijk zoeken zich in contreien van het bewustzijn afspeelt waar de buitenwereld niet veel aan toe of af kan doen. Met alle waardering over de wijze waarop Böll de ontredderde situaties na de oorlog schildert.

Ook deze indrukken werkten mee tot het vroege ontwaken zodat het niet zo gemakkelijk was goed te realiseren wat er zoal in de toestand van je bewustzijn omgaat vlak voor je ontwaakt. Maar deze dingen kwamen een weinig bovendrijven toen je begon ze neer te schrijven.
Je ondervond en besefte op een niet te omschrijven wijze dat in het bewustzijn alles is en tegelijk als in één wereld bijeen gehouden wordt. Alle gescheidenheden van afzonderlijke dingen die je zou kunnen verenkelen in je denken, heffen zich op in de eenheid van het ontwakende bewustzijn. Zoals kookbelletjes die in het water naar de oppervlakte borrelen en daar dan in hun begrensdheid uiteen spatten.
Zo verrijzen ontelbaar vele droomgestalten in het ontwaken en dit onzegbaar vele wordt één in het bewustzijn. Het is een bevestiging dat het ik het bewustzijn is van het vele dat in al het onderscheidene tot rust en overgave komt. Ik is alles is één. Dit is ervaarbaar, maar niet in een roes, noch in een tijdelijke erkenning, maar in een onvernietigbare zekerheid die niet door het denkvermogen behoeft te worden bevestigd, maar waaraan het denken ondergeschikt is. Daarom beweegt zich Ik overal.

Alles en alles beweegt zich en voltrekt zich in het Ik en het is een verlossing voor ieder mensenkind, dat dikwijls zeer lijdt en zich verloren gevoelt, dit te ontdekken en te erkennen. Maar harde onverschilligheid en afgewendheid door verbittering uit verscheurdheid kunnen en willen het niet erkennen. In het ene Ik ontmoeten alles en allen elkaar. Alle mensheid is betrokken op het ene Ik.

Het zoeken naar deze zijnseenheid neemt duizenderlei vormen aan en al deze vormen zijn verhullingen van het ene. Door de mensen zelf wordt aan deze verhullingen macht toegekend en deze machten brengen onderling afgescheidenheden teweeg en leiden tot ogenschijnlijk onoverwinlijke tegenstellingen. Deze scheidingen kunnen alleen opgeheven worden in de bereidheid het wegvallen ervan te doorstaan.
Omdat dit in de regel als een offer, een sterven of een verliezen wordt ervaren, blijft een mens zijn afgescheidenheid handhaven. Wie wil nu wat hij zijn leven noemt, verliezen? Wie wil nu sterven? Dit sterven is enkel maar een gecomprimeerde angst en lost op in de ene kwaliteit van het bewustzijn. De dood is een aards aanzicht van het leven waarin de geboorte de tegenstelling is. Het Ik omvat beide. Als een mens sterft in zijn onverhulde bewustzijn, wordt hij ontvangen door het weergaloze licht van het al-ene Ik.

Je denkt aan Hillel uit de Golem van Meyrink. Deze zegt: 'als de mensen 's morgens uit hun dromen ontwaken, weten zij niet hoe ze aan een nog diepere slaap ten prooi vallen.' Daarom is het zaak het ik in ons te doen ontwaken dat niet betoverd noch gehypnotiseerd noch overweldigd wordt door alles wat onze zinnen en zintuigen bespeelt. Alle andere ik bestaat slechts door de vermeende afgescheidenheid. Wij leven als in droomgestalten tot wij wakker worden in het onverdeelde Ik. Dan behoeven wij nooit meer te vragen: Waarom? Maar is de weg der voleindiging gevonden.

In die zin is ieder ontwaken in de morgen dan een zekere voorbode van het ontwaken tot het zelfbewustzijn. In het droombewustzijn verdringen zich oneindig vele gestalten die naar de oppervlakte streven om zich daar een blijvende plaats te verzekeren, maar zij lossen op in de ruimte en het licht van het ontwakend bewustzijn.
En de mens die zijn leven leert zien als een nooit eindigende ontvouwing van zijn zelfbewustzijn zal van ogenblik tot ogenblik de toename ervaren van de verheldering van zijn geest en daardoor deel krijgen aan een grotere vrede in zijn gemoed. Er is geen grotere openheid en klaarte dan in dat werkelijke Zelf-zijn. Indien je dit wilt, ontdek je een nieuw geloof, een nieuwe poëzie, een nieuwe levenskunst, een 'kracht uit hoger kracht'. Hierdoor zal heel duidelijk worden, dat een mens op weg naar de ware werkelijkheid niets te vrezen heeft.

Het zal dus niet zo moeilijk zijn te ontdekken dat wij het zelf zijn die ons vervullen met allerhand overbodigheden waaraan wij geneigd zijn ons zonder slag of stoot over te geven. Die overbodigheden zijn in de meeste gevallen angstgevoelens die nog worden versterkt door voorstellingen van een negatieve natuur waardoor het bewustzijn zo kan worden overheerst dat het bijna niet meer weet te functioneren.
Deze schuld- en angstgevoelens houden zich met meer of minder belangrijke feiten uit het verleden bezig en hebben een beperkende en vertragende invloed voor een ieder die tracht in zich een weg te banen tot de bevrijdende werkelijkheid van het ene ik. Het zou betekenen dat aan schuld en angst een grotere macht kan worden toegeschreven dan aan de eigen volharding en wil tot de klaarte en openheid van de ware werkelijkheid, waardoor zou worden erkend dat de duisternis machtiger is dan het licht, de onwetendheid meer vermag dan de stralende bewustheid en de machteloze haat de kracht der liefde zou overtreffen. Wie dat gelooft en zich daartoe laat intimideren, is de weg naar de grote bevrijding niet waard.



Barend van der Meer

Geen opmerkingen:

Een reactie posten