zaterdag 31 oktober 2009

16. - Tarot, Kabbala en levensboom


Bij ons heet de Tarot het Zevenkoningspel, waarvan het algemeen verklarend woordenboek van Kramer zegt dat het waarschijnlijk uit Egypte afkomstig is, een kaartspel met 78 bladen waaronder 22 tarot's of troeven en waarvan de laatste, de pagat en de excuse, de belangrijkste zijn. Alle bladen die niet tot de tarotfiguren behoren, heten ladons. Het Tarot-hombre (hombre = mens) wordt in Spanje gespeeld en is samengesteld uit Tarot en Ombre, dat in de plaats van het eigenlijke tarot is gekomen.
De 22 hoofdkaarten worden de grote arcanen genoemd (van arcanum = geheim). Deze kaarten vormen het eigenlijke boek van de tarot, een boek dat stom is omdat een verklarende tekst niet aanwezig is. Later zijn aan deze 22 grote arcana nog 56 kleinere toegevoegd, die ieder op zichzelf niet van een gewoon kaartspel zijn te onderscheiden. Voor de symboliek van de tarot hebben ze niet zoveel te betekenen.

In het boek 'De Golem' van G. Meyrink spreekt rabbi Hillel als volgt over de Tarot: 'Heeft het je nooit getroffen dat het tarokspel 22 troeven heeft, juist zoveel als er letters zijn in het Hebreeuwse alfabet? Vertonen onze Boheemse kaarten niet ten overvloede nog prenten die blijkbaar zinnebeelden zijn? De nar, de dood, de duivel, het jongste gericht?
Beste vriend, hoe luid moet het leven jou de antwoorden in de oren scheeuwen? Wat je echter niet behoeft te weten is, dat Tarok of Tarot hetzelfde betekent als het joodse Torah = de Wet, of het oud-Egyptische 'taroet' = de geraadpleegde, en in de overoude Zendtaal (oud-Perzische taal, tot de Arische talen behorende, in de oorspronkelijke geschriften van Zoroaster gebezigd en later de heilige taal der Perzen - noot van de schrijver) het woord 'tarisk' = ik verlang antwoord.
Maar de geleerden zouden dat moeten weten, voor zij de bewering uitspreken dat het tarotspel afkomstig is uit de tijd van Karel de zesde.
En zoals de pagat de eerste kaart is in het spel, zo is de mens de eerste figuur van zijn eigen prentenboek, zijn eigen dubbelganger: de Hebreeuwse letter aleph, die naar de vorm van de mens gebouwd, met de ene hand ten hemel wijst en met de andere hand naar beneden: zoals het boven is, is het ook beneden;' (De Golem, vert. J. Lourens. UItgave van W. de Haan, Utrecht.)

De oorsprong van de Tarot is niet te vinden. Daarom zegt men: het is zo oud als de wereld. Zijn traditie is esoterisch, een synthese van de oude inwijdingen in het geheim van God, mens en wereld. Zijn beelden zijn bijzonder boeiend en dynamisch. De mens herkent zichzelf in alle rollen die hij op dit ondermaanse speelt. Wat is er voor hem boeiender? In het boek van Woldemar van Uxkull vinden wij achterin een weergave van een beeldencyclus, die tot de zaal voert waar de inwijdingceremoniën gehouden zouden zijn in de tempel van Memphis (de piramide). Ze zouden de wanden van de gang naar het binnenste sieren, links en rechts 11 afbeeldingen. Indien dit geen vervalsingen zijn moet het Tarotspel van een onnoemlijke ouderdom zijn. Voordat de joodse Kabbala het als een vertakking tot zich genomen heeft (iets waarvan wij niet zeker zijn maar dat verschillende Franse schrijvers uit de vorige eeuw als vanzelfsprekend aannemen) moet het al eeuwenlang als een leidraad gegolden hebben om de Egyptische mysteriën toegankelijk te maken. Het is wel kenmerkend dat de 22 Tarotkaarten voorzien zijn van de 22 letters van het Hebreeuwse alfabet.

Trouwens, ofschoon de geleerden en rabbi's van Israël voor zover zij kabbalisten zijn (en dat kan haast niet anders) erkennen dat de oorsprong van de wijsheid van de Kabbala in een voorhistorisch verleden ligt (Saffran, la Cabale, Payot, Paris) hebben zij toch een zeer sterk, zo niet onuitwisbaar stempel op deze inwijdingsleer gezet. Het woord zelf komt van kibbel, d.i. overlevering van God aan Mozes op de berg Sinaï van de Torah, de grondwet van het volk van Israël. In het werk van Saffran komt ster tot uiting dat een ware kabbalist alleen maar een jood kan zijn, want hij moet beslist een kenner van de Torah zij. Maar wat is in geestelijke zin eigenlijk een jood?

Thora is direct verwant aan Tarot. In de Tarot duiden de 22 letters en de figuren op situaties in het menselijk leven. Iedere illustratie is door de rangschikking in het geheel een uitgangspunt voor de volgende situatie. D.w.z. hoe onmogelijk de toestand ook is waarin zich het bewustzijn van de mens bevindt, er is altijd een verandering, een uitkomst mogelijk.
Als men deze mogelijkheid niet kan erkennen, betekent dit, geen geloof meer hebben in het waarachtige Ik dat de aanleg is tot de innerlijke, zich vernieuwende gestalte van de al-eenheid in de mens. Ontkent een mens zijn eenheid, dat is zijn ik, dan ontkent hij God waardoor hij het contact verliest met de oorsprong van het leven.
Merkwaardig is dat Thora en Tarot uit dezelfde letters zijn samengesteld. Het grote verschil tussen beide is, dat de Kabbala en dus ook de zijtak ervan, de Tarot, geen dogma erkent. er is een nog samengetrokkener beeld van de Kabbala, nl de Schalschaleth ha Kabbala. D.i. de keten der overlevering, waarin voorgesteld wordt dat het God is die de verbinding van aarde en hemel onderhoudt door een keten waarvan mensen de schakels vormen. Deze keten zwaait over de wereld, zodat de mens op aarde slechts heeft toe te grijpen, niet om opgetrokken te worden in het rijk van God, maar om een levende schakel te worden die van de aarde naar de hemel reikt en waardoor de mens een verbindend medium kan zijn tussen hemel en aarde om zo de mens in de hemel en God op aarde te brengen. Op die wijze zullen eens, dankzij die bijzondere leer, hemel en aarde een eenheid vormen. Dan is de tweeheid overwonnen en daarmede de veelheid en dus de oorspronkelijke eenheid van voor de schepping hersteld.
Het komt mij voor, dat die eenheid er veeleer altijd is geweest, maar dat de mens het contact ermede heeft verloren.

Als wij het oeroude ritueel bestuderen zoals dat door de Egyptische Dodenboeken tot ons is gekomen, worden wij geconfronteerd met de oer-geniale verlichte denkbeelden, die het oude volk van Egypte gedurende vele dynastiën heeft beleden. Voor het Westen namen deze verlichte en zeer troostvolle denkbeelden vormen aan, die nog steeds niet geheel en aldoorzien en doorvorst zijn. Het zou wel eens kunnen zijn, dat het gedachtenleven van onze tijd dat zo analyserend en dus ontbindend te werk gaat, de ware mysteriën niet meer kan bevatten. De rechtstreekse openbaringen ervan worden alleen nog door de ziel verstaan, in het bijzonder de verlichte ziel, 'the white bird', de Khu, het zinnebeeld van de heilige geest.

Er bestaat een reeks van zogenaamde Hermetische geschriften, het Corpus Hermeticum, een van de waardevolste oud-Egyptische onderrichtingen, waarin wij lezen: 'All Father-Mind, being Light and Life, did bring forth mind, co-equal to himself'. (dr. T.M Stewart, Symbolism of the God of the Egyptians). En nu vermoedt menige bestudeerder van de Tarot, i.h.b. uit de Franse school, dat de Tarot 'Het gouden boek van Toth' geweest is, dat in de tempel van de Sfinx werd bewaard. Dr. Henri Birven veronderstelt in zijn boek over de Tarot, dat de 'Tabula Smaragdina', die ook aan Hermes Trismegistus toegeschreven worden, ook deel uitmaken van dit Corpus Hermeticum.

Een andere geleerde kabbalist, Eliphas Levi (schuilnaam van l'abbé Alphons Constant) zegt, dat als je alleen maar dit boek meegeeft aan een gevngene, hij zich in weinige jaren tot een universeel genie vermag te ontwikkelen, indien hij het doorzettingsvermogen en de aandacht op kan brengen, die dit boek verdient. Kortom, het wordt beschreven als een stom geschrift, dat niettemin van een grote openbaringskracht is.
Trouwens, het zijn vooral de Franse onderzoekers geweest, die aan de studie van de Tarot zo'n sterk elan gegeven hebben. Tot de achttiende eeuw werd het spel gezien als een voorstellingswereld uit een barbaarse tijd, vol bijgeloof, een overblijfsel, waarvoor men niet de minste interesse kon opbrengen. Totdat een beroemd geworden geleerde, Court de Gébélin, in 1781 zijn nu nog gelezen werk het licht deed zien: Le Monde Primitif, in negen delen. In het 8e wijdt hij 60 bladzijden aan het tarotspel en zegt er het volgende van. - 'Indien men hoorde verkondigen, dat er in onze dagen een werk der oude Egyptenaren bestaat, een der boeken die ontkwamen aan de vlammen die hun kostbare en prachtige bibliotheken verslonden en die hun leringen bevatten over de zuiverste en belangwekkendste onderwerpen, zou en ieder ongetwijfeld zeer geïnteresserd zijn een boek te leren kennen even kostbaar als buitengewoon. Als men er bovendien aan toevoegde, dat dit boek het meest verspreid is in een groot deel van Europa, dat het sinds eeuwen in de hand is van iedereen, zou de verbazing darover slechts toenemen. En het zou het toppunt zijn als men verzekerde dat nooit iemand heeft vermoed dat het Egyptisch was, dat men het in bezit had zonder het ooit te kennen, dat geen sterveling er ooit nog aan gedacht heeft er ook maar een blad van te ontcijferen; dat de vruchten van een uitnemende wijsheid werden beschouwd als een troep van uitzinnige figuren, die op zichzelf niets te betekenen hadden. Zou men niet geloven dat men zich slechts wilde amuseren met de bijgelovigheid van de uitgevers?

Het is niettemin waar. Dit Egyptische boek, het enig resterende uit hun prachtige bibliotheken, bestaat in onze dagen; niemand tot op heden heeft ooit zijn illustre afkomst vermoed. Dit boek is het TAROTSPEL'. (Vertaald uit het standaardwerk over de Tarot van Oswald Wirth: Le Tarot des imagiers du moyen age. Le Symbolisme, 1927. Ernest Renan, Paris).

De levensboom
De grondslag van de Kabbala wordt uitgedrukt in een ontzaglijk, verheven krachtveld, dat de openbaring is van het ongeopenbaarde, het En Soph. Het wordt genoemd de scheppende zelfopenbaring van het absolute. Het is het uit zichzelf zijnde, de alles in zich bevattende geest waardoor de godheid de schepper is van zichzelf in alles wat werkelijk is.
De totaliteit van deze geestelijkheid wordt voorgesteld als tien krachtbronnen of sferen, lichten of vruchten van de levensboom. Deze heeft zijn wortels in de hemel en zijn kroon op aarde. In deze levensboom zijn de polaire krachten in overeenstemming met elkaar werkzaam van de hoogste tot de laagste. Het is het rijk Gods waarop ieder mens in zich betrokken is. Indien hij de toegang tot deze boom vindt, (die midden in het paradijs staat) betreedt hij daarmede in zijn bewustzijn een harmonisch rijk, waarin geen tegenstellingen op zichzelf bestaan, omdat ze alle met elkaar verzoend zijn.
Er is geen goed en kwaad, geen licht en duisternis, maar bij uitstek het krachtveld waarin ieder leed, ieder conflict, ieder tekort wordt opgeheven.
Dit is geen belofte voor het hiernamaals, maar voor de mens op deze wereld als de grootste onverdeelbare werkelijkheid.

De regionen waarin het Ik = Anochi uit de lichtwereld van de geest afdaalt tot in de wereld der materie kunnen in ontelbare treden worden onderverdeeld, maar worden samengevat in vier in elkander overgaande en onder elkander staande werelden.
1. Aziluth, de samenvatting van de wereldbeginselen die het dichtste bij de opperste wezenheid staan.
2. Beriah, die de tien oervormen inhoudt van de geschapenheden, alsmede de beginselen van het individuele leven en tegelijk de heilige leer der Thora (de vijf boeken van Mozes) als grondslag van mens en wereld.
3. Jezirah, de wereld der vorming, die de bovenzinnelijke voorbeelden van de materiële wereld in zich bevat, ook de rangen der engelen en de toekomstige gestalten der mensenzielen. Ook zijn er opvattingen, die de werkingsvelden der zeven planeten hiertoe rekenen. En tenslotte:
4. Asijjah, de wereld der materiële vorming, die ook inhoudt de krachten en machten van de onzichtbare fysieke wereld met de daarbijhorende materiële wereld in de veelheid der vormen. In deze openbaringscyclus wordt tevens in de algemene groepering een manlijke en een vrouwelijke zijde, vader en moeder, onderscheiden.

Deze trappen moeten wij leren kennen. Niet slechts in de intellectuele zin, maar wij moeten ze kunnen beleven als toestanden van ons innerlijke leven, waardoor ons denken uit innerlijke noodwendigheid geordend wordt. Hiertoe kan de praktische toepassing der Kabbala ons helpen. Niet alleen het herkennen der letters van het alfabet en de toestanden en levensmogelijkheden, zoals die ons uit de illustraties van de Tarot tegemoet komen, maar ook door de kracht der letters en woorden te leren beleven. Dan vormen de letters van het alfabet een gehel nieuwe weg en kunnen wij ze als krachten leren kennen, die ons met onze afkomst verbinden.
Tenslotte zal blijken dat de werkelijke Kabbala berust op de ervaring van de kracht van het woord, in dit geval ook het woord der overlevering over duizenden jaren.

Het woord Ik = Anochi houdt vrijmaking, verlossing in. Het bevat in zich alle wetten en geboden die tot de goddelijke oorsprong voeren. En de inhoud ervan leren kennen doet ontdekken dat alle heiligheid die wij in een andere gestalte vereren, in onszelf haar uitgangspunt vindt. Het Al-Ene is Anochi, he enig-werkelijke ik. Ieder mens is in wezen een emanatie van dat oer-Ik, hij is erin geworteld.
Het Ik-is-Een is ondenkbaar. De hoogmoed van het verstand is oorzaak van het gevoel van afgescheidenheid, het neemt de verbinding, het geworteld zijn in het Al-Ene uit het bewustzijn. Daarmee heeft de mens zich van zijn levensbron afgesneden en een tragische levensgang is het gevolg.

Het onaantastbaar Ik dat Anochi genoemd wordt, stralend en goddelijk van natuur, daalt uit Aziluth geleidelijk door tal van werelden af naar de materiële wereld om daar, door het proces der herinnering, een zelfbewustzijn te verkrijgen, maar kan niettemin ook dit zelfbewustzijn weer verliezen in de wereld van Asijjah, de wereld zoals die zich aan onze zintuigen voordoet en waarin de mens onder de wereldhypnose geworden is tot een Ik, dat zich zelfs zijn afkomst niet meer herinnert.
Hij noemt zich Ik in de gewone dagelijkse zin zonder zich er rekenschap van te kunnen geven, dat dit het gebonden aanzicht van het bevrijdende ik is.
Toch gaat het niet aan, het gewone alledaagse ik weg te schrappen en erover te spreken alsof het van geen belang is. Dit ik hebben wij wel degelijk te waarderen, want het is het ik van het lichaam, de materiële verpakking, waarvan Anochi zich op aarde bedienen kan.
In die zin is de mens een surprise die hij zelf moet leren ontdoen van alle bekledingen, die hem naar zijn afkomst onherkenbaar maken, zoals in vele sprookjes verteld wordt.
Anochi is ondeelbaar en waarachtig. Als een mens beweert dat hij bang is of ziek of rusteloos of katterig, is dat niet hij-zelf.
Hij gebruikt het woordje ik uit gewoonte. Het zgn. zieke of angstige ik is een tijdelijke vorm in zijn bewustzijn en daarom niet echt. Het Ik is niet ziek, rusteloos, angstig of bezorgd. Dat kan in de eenheid niet bestaan.
Je kunt Ik niet denken, maar je kunt het zijn en dat is een onvergetelijke belevenis. Het binnengaan in een innerlijk rijk, waarin alle twijfel, die op veelheid berust, alle leed en conflicten, iedere vorm van ellende te boven is gekomen. Om met Pascal te spreken: de misère verkeert in grandeur.

Als een mens zichzelf ontdekt, vindt hij zijn gods-Ik, zijn Anochi. Tot dan toe wist hij alleen maar dat hij bestond en was hem zijn existentie genoeg. Maar het ogenblik dat hij zijn Ik ontdekt, doet hem uit zijn bestaan treden, waardoor de tijd betrekkelijk wordt en de dood op een grimas gaat lijken. Dan herkent hij de situaties van het leven en de symbolen, zoals die zich in de Tarot voor hem weerspiegelen. Hij ontdekt zich als een werkelijkheid, die geworteld is in de al-ene werkelijkheid en zijn bewustzijn krijgt deel aan het universele.

Als de mens op zijn lange levenstocht tenslotte tot zichzelf gekomen is en hij de eenheid van het Ik = Anochi weer heeft ontdekt, ervaart hij daarmede tegelijk de nooit eindigende zegen van de 'achtste dag' en komt hij aan het ogenblik, waarin de zin van het leven voor hem duidelijk is geworden en waar het wezenlijke van mens en wereld aan hem wordt geopenbaard. Hij is door de vier geboortewerelden met hun geschiedenissen heengegaan en is tenslotte vrij geworden van de krachten der 'ontwikkeling', genezen van het vergif van de beet van de slang. Hij beleeft opnieuw de eenheid die verloren was gegaan in de veelheid en daarmede het vermogen in zich om de veelheid tot eenheid te ordenen.

In deze ontdekking van het zelf ligt geen dwang. Het is een verlost worden van alle dwang. Hoewel de lichamelijke toestand een zekere mate van onvrijheid oplegt, kent de innerlijkheid de ruimte, de zaligheid van zijn. Het verlangen naar die vrijheid wordt 'Hithlahaboeth' genoemd, 'het vuur der bezieling'. En als wij beseffen dat ons wezen ons uit het Al-Ene geschonken is, net als alles wat wij bezitten en waarmee wij leven, dan valt de krampachtige angst voor verlies weg.
Het is eenvoudig zo, dat wij natuurlijkerwijze onze begrensde persoonlijkheid leren prijsgeven onder de drang der bewustwording. Onze ontwikkeling voltrekt zich door een voortdurende strijd tussen individualisme en universalisme en naarmate die ontwikkeling voortgaat is een mens genoodzaakt een oplossing te zoeken voor de tegenstellingen die daardoor ontstaan. Een oplossing, die alleen te vinden is in het voortdurend verliezen van zijn leven op weg naar het Al-Ene, d.w.z. de ladder te bestijgen die van de aarde naar de hemel voert.

Het beeld van de 'Schalschaleth ha Kabbala', de keten der overlevering, doet denken aan de droom van Jacob over de hemelladder waarlangs engelen Gods afdalen naar de aarde en weer opstijgen. Het is kenmerkend voor de leer der Kabbala, haar essentie en blijmoedigheid. Zij spoort de mens aan, naar zijn oorsprong te zoeken en doet hem daardoor al meer en meer zichzelf ontdekken. Het belangrijkste daarin is de erkenning van zijn innerlijke en persoonlijke vrijheid, die niemand hem betwisten kan.
Als hij de levende God vindt, verankert hij zijn eigen zijn in het Gods-zijn en beleeft zijn eenheid met de Vader. Het boek de Zohar vertegenwoordigt de opvatting dat dit het eerste gebod van alle is.

Ik is geen ander. Het is de deur tot de eerste en de laatste werkelijkheid, de alfa en de omega, het begin en het einde. De mens heeft Ik ontvangen uit de hand Gods. M.a.w. Ik is eenheidssubstantie en eenheidssubstantie is het licht van de geest. Dat ervaart de mens wanneer hij tegenwoordigheid van geest voelt, niet te intimideren, niet te overheersen, niet te verstoren, maar in innerlijke wilszekerheid zichzelf zijn.
Nee, er is geen ander en wij zoeken altijd een ander. Alles wat wij nodig hebben is in onszelf, maar het is niet zo gemakkelijk deze toestand van zijn te vinden, onveranderlijk en tegelijk werkend zijn. Het heeft te maken met ons echte Ik en niet met schijn-Ik-toestanden, die voorbijgaan.

Zo gezien is de Kabbala ketters, ofschoon het woord tegenwoordig uit de tijd is. Want het is ketters om de godheid een eenheid toe teschrijven, die onverdeelbaar is en niet anders kan zijn dan zij is.
Er zijn opvattingen, die van God een boze God maken of een straffende oorlogsgod, die mensen vernietigt, die rampen teweegbrengt en zodanig straffen uitdeelt, dat er van het arme mensenkind niets overblijft. Een godheid, die regeert met een ijzeren roede en de wereld tuchtigt, enz.
Die God is de Kabbala onbekend. In de eenheid is niets dat tweeheid, verdeeldheid, leed of ellende, straf of verdoemenis veroorzaken kan. Waar het ene is, kan het andere niet zijn.
De leer van de Kabbala is nergens agressief of afbrekend. Eigenlijk wordt ze bij voortduring gekenmerkt door een groot optimisme, omdat ze steeds wijst op de zegen en het geluk, dat de mens als een verborgen schat in zich omdraagt - maar waarnaar hij in de regel niet omziet.

De zelfkennis, waartoe de Kabbala inleidt, is zodanig, dat het onmogelijk blijkt, deze leer in een machtscentrum te organiseren. Ze maakt de mens alleen aan zichzelf verplicht. Wie het gelukt, een levende verbinding met de al-eenheid te onderhouden, zal bij het bestuderen van de Kabbala ondervinden, dat alle moeilijkheden in het leven niet alleen teruggebracht worden tot een toestand die gedragen kan worden, maar hem bovendien een onuitputtelijke blijmoedigheid verschaffen, die voor hem het bewijs mag zijn, dat hij op de goede weg is. Dat is de grond waarom de godheid niet als een ander wordt beschouwd, niet wordt begrensd in de oneindige ruimte of als een object gezien van universele kwaliteiten, onder te brengen in een systeem.

God is de bron van alle leven, verwekker en onderhouder van alle vormen, die eindeloos in ruimte en tijd worden geschapen en zijn afglans heeft.
Hij is het leven van de onvergankelijke, menselijke kern in de tijdelijke en vergankelijke omhulling.
Als God spreekt: 'Ik ben de eeuwige God, die u uit Egypte heeft weggeleid', slaat dit niet in de eerste plaats op een historische uittocht uit Egypte en het waden door de Rode Zee, maar is dit een uitspraak over de gehele mensheid: dat Hij ons langs de weg van het eigen bloed verlost uit de verduistering waarin wij leven, het materialisme dat ons gevangen houdt.

Het is wel te begrijpen, dat de mensen altijd een afgescheidenheid van God maken. Wij weten niet van de alomvattende liefde die Hij is omdat wij ons van die liefde vervreemd hebben. Wij weten evenmin van de bevrijding en het geluk dat ons geschonken wordt, als wij die liefde beantwoorden. Wij gebruiken termen als: 'Neem mij, arme zondaar, aan' of, 'neem mij op in uw rijk', e.d.. Laten wij eindelijk beseffen, dat er een weg is die wij zelf zijn en daardoor ontdekken, dat wij al in Zijn nabijheid komen. Wij zijn het zelf geweest, die ons een slaapdrank toegeëigend hebben en gedronken, waardoor wij zulke wilde en verscheurende dromen dromen. Daarom: het hele bewustzijnsproces is een ontwakingsproces.
Zo leren wij de levende God kennen als een schenker van alle gaven en alle dingen. In Hem is alles wat is. Hij is het woord dat alle dingen maakt en wij zijn het die ons deze dingen van hemel en aarde toeëigenen en vergeten, dat Eén er de gever is en tot Hem alle dingen teruggaan.

Daarom zeggen sommige mensen als zij sterven: in uw handen beveel ik mijn geest. Nog heerlijker is te kunnen zeggen: in uw handen beveel ik mijn geest en alles wat ik heb, iedere dag, ieder uur, ieder ogenblik. Want Hij zegt: al het mijne is het uwe. En wij antwoorden: al het mijne is het uwe. Het betekent, dat Hij ons deel laat krijgen aan alle schatten in de hemel en op aarde.
Dit is natuurlijk geen kwestie van filosofie of denken. Ook kan het onmogelijk een gebod zijn dat men iemand kan opleggen. Zijn innerlijke en persoonlijke vrijheid bestaat juist daarin, dat geen dwang of dreiging gelding voor Hem heeft. Vrijheid als levensinstelling en levensvorm betekent het hoogste geluk.Wanneer een mens de liefde tot het leven, d.i. de liefde tot God gevonden heeft, bepaalt de kracht en diepte van zijn liefde de mate van zijn vrijheid.

Het is niet te verwachten, dat nu alle mensen deze weg zullen willen bewandelen. Het omwentelingsproces, dat moet worden ondergaan in het van-goeden-wille-zijn, is voor menigeen onbegrijpelijk en vijandig.
Er is een bepaalde instelling nodig, waartoe men dikwijls pas noodgedwongen zijn toevlucht neemt, als zich moeilijkheden voordoen van zo'n ingrijpende aard, dat het verlangen ontstaat, een nieuwe manier van leven te vinden. Dit kan nooit opgedrongen worden.
Het ware zijn is angstloos. Daarom zal het nooit dreigen of verstoring brengen. Het is als een stad op een berg of als een licht op een kandelaar. Een ieder kan het zien als hij wil.
De hele ontwikkelingsgang berust op een wakker worden uit de droom van de nacht waarin wij leven; een gehypnotiseerd worden, zodat er een onvergelijkelijke vertroosting in ligt: een mens te wezen.
Een 'echt' mens is niet een ander en kan ook nooit een ander worden. Hj zal noodwendig moeten worden die hij is al zou het aeonen duren.
Niet de mens is God maar Anochi is iets goddelijks, een vonkje, een emanatie die hij zich als licht bewust kan worden.
Betekent het geen vereenzaming om als een eenheid in de wereld te staan?

Neen, neen, geen vereenzaming maar juist het bewustzijn tot alles en allen te behoren, want alles en allen zijn erin vervat. Als eenheid leeft hij in de eenheid en daarin is iedere afgescheidenheid opgeheven.
Hij kan zich laten misleiden door de razende en bezeten wereld om zich heen. Hij kan, wanneer hij het besef loslaat van Anochi te zijn, weer een prooi worden en zich laten overweldigen, waardoor hij zich jammerlijk overrompeld gevoelt en misleid en juist pas daarin zal hij zich een vereenzaming bewust worden.

In de levenseenheid leven, zichzelf gevonden hebben, de bevrijdende naam beleven is de zin van de Kabbala. Een eenheid in het bewustzijn deelachtig te zijn, die niet verdeeld kan worden, niet vermengd, die geen angst kent en geen verderfelijke misleidende en schrikaanjagende gespletenheden. Het is de voltooiing van wat Jung het individuatieproces noemt, het proces van de zelfwording.

Barend van der Meer

Geen opmerkingen:

Een reactie posten