woensdag 26 november 2014

13. - De levens-eenheid en het dagelijks leven

Alles is er. En de eenheid van het leven omvat het, doorademt het en doordringt het. Er is niets buiten die eenheid. Haar te ontdekken en bewust te worden is de weg. Deze weg is oneindig. Ieder mens kan hem begaan in het voortdurend besef van de kracht van de levenseenheid. Deze kracht is als een verborgen vuur. Een verterend vuur dat bij voortduring de veelheid in zich kan doen uitstromen waardoor in de mens een nieuwe wereldorde wordt geboren in onophoudelijke vernieuwing. Het is als een grote herziening, een voor-ziening.

In het menselijk lichaam heeft een stofwisseling plaats. Deze stofwisseling is nauw betrokken op onze spijsvertering. Het 'vuur van de alchimist' in ons (Paracelsus) is voortdurend doende met dat omzettingsproces waardoor het leven in ons lichaam gaande gehouden wordt. Hoe meer en veelzijdiger wij verteren kunnen des te groter is onze alchimist. Paracelsus beweert dat zwijnen, slangen en mensen de sterkste alchimist hebben. Zij zijn in staat het meest veelzijdige menu te verorberen.

In Hebr. 10:31 roept Paulus uit: 'het is vreselijk in de handen te vallen van de levende God. Hij is als een verterend vuur'. Niettemin wordt gepredikt God boven alles lief te hebben. Hoe valt dat met elkaar te rijmen? Maar dit verklaart de weerzin bij vele mensen God te leren kennen als een al-ene werkelijkheid. Hij die zelf onbeweeglijk is en alle bewogenheden in zich verslindt, omzet, verteert en herziet.

In ieder mens is een vonk Gods, zijn geestesvonk. Dit stelt hem in staat lief te hebben op een wijze dat hij er zich in gevoelt vergaan. Er is een andere uitdrukking voor deze goddelijke liefde. Gebeten zijn door de slang, nl het leven leren kennen als iets zeer essentieels, als een vonk die een vlam wordt en de vlam die uitgroeit tot een brand. Wie wil die brand in zijn innerlijk leven betrekken? Wie wil die liefde kennen die, eens gewekt, al het vergankelijke, het beweeglijke, in ons verteert en omzet om ons tenslotte werdergeboren te doen worden in een lichaam dat geheel vuurvast is, een liefde-lichaam, een goddelijk lichaam? Want dit is ons oer-eigen oorspronkelijk van godswege toekomende lichaam, onsterfelijk omdat het de weg door alle omzetting, alle vertering, alle omwenteling heeft afgelegd. De ware vrije mens is een innerlijk totaal vreesloze mens, ontwaakt in liefde, opgestaan in kracht en zich ontvouwend in een nooit ophoudende voleindiging.

Het is wel te begrijpen dat menigeen hiervan terugschrikt, en elk geval zijn ogen hiervoor wenst te sluiten omdat hij vooralsnog niet begrijpt dat hierin zijn verlossing, zijn opstanding, zijn werkelijke her-vorming ligt. Stel u voor iets in uw leven gevonden te hebben dat ge liefde noemt en dat van een onverzettelijke, niet te ontwrichten, ondeelbare kwaliteit is. Ja, dat dit het ware individuele beginsel is van ieder mensenkind, hoewel hij voorlopig er in de verste verte niet aan denken wil dit voor zijn levensgang, zijn werkelijk heil, voor zich en zijn medemensen te kiezen.
Hij zal er zich mee vertrouwd moeten maken dat hij niets behouden kan, dat alle vergankelijkheden tenslotte worden verteerd, maar dat de kracht die dit proces gaande houdt uit hemzelf voortkomt. Het ligt voor de hand, dat een mens niet van zins is in dit eindeloze omzettings- en stervensproces te geloven of er deel aan te willen nemen, maar het geschiedt ondanks hemzelf en hij zal, indien hij zijn ogen belieft open te houden, spoedig ervaren hoe oneindig heilzaam deze weg is.

Het is zoiets als in handen te vallen van de levende God. De erkenning dat er in het leven een macht is, een kracht en vermogen waaraan ook de dood en alles wat sterfelijk is, is onderworpen. Of wij het erkennen al of niet, het is onbetwijfelbaar zo. Indien nu een mens de ware liefde tot het leven kent zal hij zelf ook in niets ontzien willen worden. Ja, het zal zelfs duidelijk worden dat hij 'ja' gezegd heeft tegen alle moeilijkheden en beproevingen die hij op zijn weg zal tegenkomen. Dat dit 'ja' het geloof is in zijn eeuwig in wezen onveranderlijk, zijn onsterfelijk bestaan, niet van zijn aardse lichaam maar van een innerlijke gestalte die uit de geestesvonk in hem geboren worden kan en zodanig in kracht en licht toeneemt, dat de rode mantel van zijn lichaam tenslotte plaats moet maken voor een stralend organisme dat uit zielekrachten is gevormd en door de geest is verwekt.

Deze weg te gaan is het leven zelf te leven en het 'Ik ben de weg, de waarheid en het leven' geldt voor een ieder mens in zijn individueel bestaan.
Het is noodwendig dat alles weer tot de levens-eenheid terug gaat.
'Alles komt uit het Ene voort en moet in het Ene zijn als het niet wil verdeeld, noch in de veelheid zijn.'(Angelius Silesius). En zoals de kabbalist zegt: in ieder getal is de eenheid aanwezig, zo ook is het ene overal in alle dingen die genoemd zijn.
De weg tot de levens-eenheid gaan is de weg tot zijn oorsprong. En de oorsprong is het oer-zijn wat het tehuis is van alles wat leeft, het leven waarin de dood niet is.

Indien een mens dus op weg is naar zijn eigen onverstoorbaarheid is hij op weg naar zijn oorsprong. En een ieder zal moeten beamen dat dit een innerlijke aangelegenheid is. Het wil niet zeggen dat zijn ziel zal zijn als schokvrij beton. Want dat is het uiterste van chaoskracht. Integendeel, zijn ziel zal zo gevoelig, zo vibrerend, zo levendig zijn dat door al deze vibraties heen die gevoeligheid en fijnheid gehandhaafd worden en dat alle grovere trillingen daarin niet kunnen doordringen.
Het maakt duidelijk, dat het innerlijke leven uit verschillende zones bestaat van krachten als evenzovele kleuren van de regenboog. Men heeft zelfs aan deze verschillende sferen waaraan wij innerlijk deel kunnen krijgen kleurrijke benamingen gegeven of er een trapsgewijze weg van gemaakt, waarvan het doel is al meer en meer het licht te benaderen dat al-doordringend, al-verterend maar ook onvernietigbaar is in de voortdurende omzetting van zichzelf. Het heeft weinig zin dat ons intellect zich van die benamingen meester maakt of die rangorden verstandelijk bepaalt naar ligging en functies. Deze zaken kunnen alleen door de ziel worden ervaren als realiteiten en zonder twijfel zich dan reflecteren in het brein. Ons brein is immers de reflector van alle voorstellingen?

Onweerstaanbaar is het leven en onuitputtelijk. Het besef dat wij het zelf zijn is enerzijds overweldigend en anderzijds vervult het ons met een grote blijdschap. De overweldiging is bepalend voor de drang naar onze gelijkmoedigheid en deze wordt tenslotte tot een erkenning vol vertrouwen als een blijmoedige gelatenheid.
Want het stemt tot bescheidenheid als het besef van de oer-diepe grond van het leven tot ons doordringt. Boehme noemt het de 'Ungrundlichkeit' die zich kenbaar maakt uit de oer-grond. De manifestatie van de 'oer-grond' wordt tot oneindige veelheid van verschijnselen in wereld en schepping. Het is echter de mens waarin deze veeleenheid zich kan ordenen tot 'Ein-grund'. Bô Yin Râ zegt daarvan:
'Drie-bondige band
Bindt beide:
Eén in alles:
'Wereld', -
Alles in één:
'Mens'!
Ik: 'mens'
ben
Ik: 'wereld'. ---

In het dagelijks leven ligt dus de praktijk der voortdurende vernieuwing in een nooit eindigende verandering terwijl de oorzaak daarvan is de innerlijkste door en door bezielde onverstoorbaarheid. Het zijn uit niet-zijn. Van niet-zijn tot oer-zijn, van oer-zijn tot al-zijn en van al-zijn tot één-zijn.
Dit is niet bedoeld als een filosofie maar als een omschrijving van het leven dat zich aan ons voltrekt en waarvan het aan de mens gegeven is het zich bewust te worden indien hij dit kiest. 
Het is wel mogelijk dat dit proces niet direct herkend wordt maar er komt een ogenblik der ontmoeting dat die innerlijke doorbraak en bewustwording teweegbrengt. De weg is als een emanatie in ons, een werkzame lichtstraal van de geest. In deze geest is de liefde Gods werkzaam als een overweldigende belevenis en toch behoren wij in staat te zijn dit geweld te temmen, er vorm aan te geven en te maken tot een diep en groot meer, als een ontzaglijke reserve achter de stuwdam van ons willen. Dan is het mogelijk te ervaren hoe uit die energie in ons een nieuwe wereld wordt geboren, een innerlijke wereld, die zich zelf ordenende en ontplooiende die in kracht verrijst, in nieuwe zich voortdurend wijzigende gestalte.

Het is de her-groepering als een groei en ontvouwing van een innerlijke nog verborgen natuur die al meer en meer aan de dag treedt en waarin het heerlijk is te leven, niet als een zinnelijke affect waarvan men tijdelijk geniet als men zich daardoor laat leiden en dat steeds weer in zijn omgekeerdheid ervaren worden moet, maar een geheel nieuw geloof in zich zelf en alle aanbidding die hij ooit heeft voortgebracht door dit op een uiterlijke verschijningsvorm te projecteren is een opwelling tot zijn eigen oorsprong.

Er is een sterke vreugde die opwelt uit het ongeziene waardoor men moeite heeft zich te matigen om niet tot een ongevormde uitbundigheid te vervallen. Het komt voort uit o.a. de belangstelling voor de kabbalistische levensboom. De aandacht hiervoor maakt een herinnering gaande die als kracht gaat toenemen en achteraf de bron blijkt te zijn die onuitputtelijk is. Het is verwonderlijk welk een kracht de menselijke ziel opbrengen kan indien remmingen en frustraties overwonnen zijn. En dat er nog altijd tal van mensen zijn die dat niet kunnen, willen, noch geloven. Pascal noemt de menselijke verschijning een riet, maar een denkend riet. Wie voelt niet de broosheid van zijn lichaam als zich situaties voordoen die hachelijk zijn. Er zijn mensen die iedere morgen onder veel geproest en gesnuif hun eeuwige verkoudheid afreageren en daarvoor een half uur nodig hebben. In dat half uur verliezen ze een hoeveelheid vocht die niet aardig meer is en zij spreken er over als een regelmatige opruiming bij wijze van schoonmaak. En dat wordt dan begeleid door een toename van vrolijkheid en losheid waardoor zij moeten oppassen geen domme en onbeheerste dingen te doen door een teveel aan innerlijk geweld. Hun 'riet' keert zich om en om, vouwt zich onder geproest voor de zoveelste maal dubbel en wordt ondanks al die broosheid een stevige buis waardoor zich niet in de eerste plaats het denken met grote kracht beweegt maar wel een op-stromend leven waarin niets kunstmatigs is en waarvan je de oorsprong eenvoudig niet kunt vaststellen.

Mij is verteld, dat deze oorsprong zich te kennen kan geven in een gouden naam die zich uit een vergruizeling van alle persoonlijke verwachtingen vrij vermag te maken. De mededeling luidt: 'het was of mijn lichaam totaal verloren was en toen ik in de spiegel keek om mijn jammerlijkheid aan te zien, zagen uit die ontdaanheid mij de ogen aan met een vreemde uitdrukking die ik niet kende. Alsof iemand door die ogen keek van heel ver, die ik wel zelf was maar naar mijn weten nooit eerder had gezien. En terwijl ik die aanzag kwam uit een oer-diepte die naam in mij op. De kracht ervan was onzegbaar weldadig en al-genezend en zijn glans doordrong mijn ziel en lichaam met een milde zachtheid. Sindsdien heb ik het merkwaardige gevoel dat ik niet meer kan sterven'. 
Er zal zonder twijfel een ogenblik komen als bij ieder ander dat het lichaam het begeeft en de dood zijn intrede doet, maar dat zal die mens niet eens bemerken, omdat de bewustzijnstoestand voor de donkere poort dezelfde blijkt te zijn als daar achter. Dan is hij in werkelijkheid voorzien van de 'heilige sacramenten', waarvan de toediening niet afhankelijk is van een cultureel gebruik.

De gouden naam moet wel uit een gouden zone, een gouden stad zijn voortgekomen. Hier is te denken aan de gouden stad uit de Openbaring die in zekere zin een geheel nieuwe levensfase inluidt. De stad waarin geen gejammer is en waarvan het licht alle tranen wegwist.

Wat er verder van gezegd werd is het volgende: 'de naam vertegenwoordigde een blijvende kracht die ik zelf was maar zich toch niet aanmeldde als ik. Het was de kern van mijn leven. Een onschokbare en onvernietigbare kern en waar hij de uitspraak van is kan ik slechts vermoeden. Indien ik er aandachtig naar luister, blijft er niets van mijn zelfgevoel over alsof ik geen afgescheidenheid meer heb. Het bewustzijn wordt ingenomen door de kracht van stilte, de vreugde en zuiverheid van de atmosfeer. Ik word tot naam maar ga er tegelijkertijd in verloren. Daardoor word ik gewaar, dat ik uit mijzelf ben voortgekomen. Al het puin wordt opgeruimd. Mijn lichaam wordt tot vat maar vormt zich opnieuw uit de diepte en ik zie het zich vernieuwen uit zijn oorsprong'.

Meditatie: luisteren in de stilte naar het zachte en doordringende - Ik ben het - Ik ben het en doe het eindeloos. Geduld is hier geen woord meer. Bevestiging van: Ik ben het. Van het positieve en scheppende, het omvormende, altijd doorgaande, kracht schenkende. Blijde verwondering, dankbaarheid, terugtrekken uit de wereld der voorstellingen, uit het weerkaatsende bewustzijn.
In de leegte plaats bereiden aan het scheppende, het zich onttrekken aan al het bevangende, al het overheersende. Ruimte-grootheid-openheid. Het wonder der innerlijke drie-eenheid, beleefbaar in het zelfbewustzijn, de zelf-toestand der eeuwige vernieuwing. Voortdurende omwenteling, eindeloos vormend en hervormend. Onveranderlijk in veranderlijkheid, onbewogen in beweeglijkheid. Zijn in wording tot openbaring werkzaam, al-overwinnend tot een eeuwig zijn.

De oer-kracht van het Dharma Kaya (het 'waarheidslichaam') dat niet nader aan te duiden. Het wordt met oer-licht aangegeven dat de wortelkracht is van al het bestaande en al-wijsheid vertegenwoordigt. Het is zonder kleur, zonder begin en einde, eeuwig en komt in de mens tot werking in zijn waarheidsliefde) manifesteert zich in de pracht en schoonheid van het Sambogha Kaya en verlichamelijkt zich tot aanschouwing van het veranderlijke en beweeglijke Nirmana Kaya, onsterfelijk, en in staat in menselijke gestalte te incarneren.

Dit zijn drie lichamen in één en deze worden in die eenheid elkanders identificaties. Dat is het lichaam, lichtend en schoon van de wedergeboorte, het vrije en onbelemmerde, waaruit de verlichting in de wereld kan plaatshebben als de uit de Lotus geborene, de Padma Sambahva. Daaruit komt voort de zachte, stille, doordringende en geduldige kracht, die nooit ophoudt, alomtegenwoordig is, en de wonderbaarlijke veranderingen en omzettingen teweeg brengt.
Het is een wegbereidende kracht, dienstbaar enerzijds, geen dwang kennend maar die juist de dienstbaarheid verheft tot het toonaangevende, zonder opschik, eenvoudig door te zijn wat het is. Uit dit mysterie ontstaat het zich vrijelijk incarnerende lichaam van de gezalfde en gezegende, dat de dood niet kent en eeuwig duurzaam is.
Want de dood is in de omwenteling begrepen en allen die deel krijgen aan de kern van de 'diamanten as' en zich van daaruit gevormd gevoelen zullen onsterfelijk zijn. Als een mens zonder ophouden het vergankelijke leven beleeft, openbaart zich uit die beweging de geestesvonk als een stille vlam die naarmate de omwenteling zich gaat voltrekken, wordt tot een vuur. Hierin ligt het geheim van leven en dood. Het 'ik ben voor de schepping der wereld'en 'voor Abraham was ben ik'. Dit heet in het oosten Tao.

Als wij beantwoorden in 'maat en getal' aan deze inwonende wet ontstaat er een voelbare zekerheid in het proces der omwenteling. Deze wordt tot innerlijk leven en laat het licht doorschijnen van een kosmische harmonie. Dit is een buitengewone stimulans om voortdurend werkzaam te blijven in het zich veranderende leven. Men ervaart hier dat het onvergankelijke in het vergankelijke onafgebroken werkzaam is, het blijvende in het tijdelijke. Het bewustzijn is 'aangehaakt' geworden in een onlosmakelijk verbond met het Al-ene en voor de mens die het ondergaat is het de bevestiging dat de grondwet van het heelal liefde is. Dit doet hem geheel in overeenstemming zijn met de noodwendigheid van zijn bestaan.

Het is ons altijd te doen om dat land der vreugde en der stille zelfvoleindiging, waardoor al het andere in het leven doorzichtig wordt gemaakt en 'oplost'. Het is de weg die een werkelijk bevredigende verzoening schenkt met het begoochelende en misleidende zinnenleven. Men is echter niet zo spoedig geneigd hierin als een der allerbelangrijkste inzichten in ons dagelijks leven te geloven. In de regel wordt de verwerkelijking van deze opvattingen verschoven naar een situatie voor later wanneer je z.g. de eeuwigheid bent ingegaan. Dat zou dan na de dood zijn, na het einde van het aardse leven. Maar het is alleen maar mogelijk als je de tijd verslagen hebt en daardoor een nieuwe ruimte gemaakt hebt in je bewustzijn en niet meer gekweld en vervolgd wordt door de tijdelijke en vergankelijke dingen, hetzij vreugde of smart, geluk of ongeluk, waarvan de mensen willen dat zij een eeuwige waarde zullen behouden.
Alles wat de mens vrees inboezemt is gedoemd onder te gaan. Wat zelf geen vrees kent kan onmogelijk vrees verwekken. In iedere geweldenaar ligt een angst op de loer dat hem zijn macht ontnomen zal kunnen worden. Alles wat ons vervolgt of beangstigt en verontrust is eindig en meestal laat een mens zich verleiden om deze dingen schromelijk te overdrijven en zo op te blazen alsof ze zich onuitwisbaar in het geheugen moeten griffen. Daardoor blijft de vernietigingsdrang steeds in werking, maar staat toch tenslotte in dienst van het geheel. De ware werkelijkheid van een mens kan n.l. niet vernietigd worden.
Terwijl het binnengaan in de nieuwe wereld ons geleidelijk ontheft van alle bezwaren en hindernissen, ook al zou ogenschijnlijk ons lichaam er aan stuk gaan, zullen wij toch ontdekken hoe dit meer en meer deel krijgt aan het land der vreugde, waar geen ziekte kan binnendringen en de scherpe haken der tegenstellingen worden uitgeschakeld. Ziekte en scherpte behoren tot de uiterlijke wereld.

Gustav Meyrink zegt in een van zijn werken dat het wreed is de mensen over dit oord en koninkrijk te spreken. Het is of iemand een gevangene bezoekt om hem te vertellen hoe heerlijk alles buiten is, hoe de vogels kwinkeleren en de mensen zo vrolijk lopen te genieten in hun losse vrijheid. Maar ik vertel aan de gevangenen hoe het mogelijk is in zichzelf de verandering te beleven voor altijd die plaats kan vinden in hun bewustzijn, hoe er aan henzelf dit leven ten grondslag ligt en hoe uitermate belangrijk het is daaraan eens aandacht te gaan schenken en een verandering te brengen in hun gezindheid.

Want het is een kwestie van gezindheid, de aanwezigheid van een 'beschermende achterhoede', van een teruggegaan zijn in zichzelf en een zich terugtrekken en alles te durven doorstaan en te aanvaarden wat er op onze weg komt alsof wij dat zelf zo gewild hebben. Ook geeft het niet anderen de schuld te geven van onze eigen tekorten. Daar is niet aan te beginnen en wij begeven ons daardoor in een eindeloos heen en weer praten over schuld of geen schuld. Aanvaard alle schuld want op weg naar het binnenste rijk zal alle schuld, welke ook, van u afvallen. Het is een lichte en onuitsprekelijk gelukkige weg alsof ge voortdurend vergezeld wordt van entiteiten en krachten die u waarlijk liefhebben en gaarne bij u zijn en u geen ogenblik zouden willen krenken.

Het: 'wat gij niet wilt dat u geschiedt, zo doet dat ook niet aan een ander', is en blijft het begeleidend werkzaam beginsel dat zeer vruchtbaar is in schenkende kracht en innerlijke zekerheid. Trouwens als Jezus zegt dat hieraan de hele wet en de profeten hangt dan is dit de zin van de bijbel in een nutshell. Er staat: alle dingen dan die gij wilt dat u de mensen zouden doen, doet gij hun ook alzo: want dat is de wet en de profeten. Volgens dit voorschrift is het erom te doen dat wij het zelf zijn die met liefde en begrip, met oprechtheid en eerlijkheid tegenover onze medemensen staan, omdat wij ook zelf zo behandeld zouden willen worden.
Als wij er niet van houden overreed te willen worden, dat wij dat anderen dus ook niet doen. Als wij niet overheerst willen worden dat wij ook anderen niet tiranniseren, enz.

Eigenlijk allemaal teveel om op te noemen. Er is bovendien de karmische wet in vervat dat wij gebonden blijven aan de gevolgen van onze daden, gedachten en wils-impulsen en slechts daarvan bevrijd kunnen worden als wij ophouden anderen op een of andere manier schade te berokkenen wat slechts mogelijk is, als wij de alverlossende liefde Gods gevonden hebben.
De consequentie van dit korte maar uiterst praktische 'gebod' is dezelfde als van het boekje 'Licht op het Pad' van Mabel Collins: 'voordat de ogen kunnen zien moeten ze niet meer in staat zijn tranen te storten'. Want alleen als wij nog niet genoeg zien zal onze verblindheid tot handelingen en oordelen verleiden, die ons steeds weer tranen doen oogsten. En voordat de oren kunnen horen moeten ze hun gevoeligheid verloren hebben. Deze onvatbaarheid voor tranen en gevoeligheden wat ons gehoor betreft is dan pas opgeheven als wij zelf niet meer kwetsen kunnen of krenken hetzij naar ons woord of naar ons gedrag. Immers een mens is beschermd door zijn eigen gezindheid. Die gezindheid zal blijken uit een positieve en moedige kracht.

Maar door de aanvankelijk zuivere instelling zonder enige bijbedoeling dienen wij vooral het loutere zelf in ons. Want voor het zelf dat van de grootste kracht is en zich uit de geestesvonk ontwikkelt bestaat geen gehechtheid, dus ook geen enkele angst. Want dit Zelf is onze eigenlijke naaste, er is niemand die ons meer na is dan het Zelf. Hij is onze vriend en toeverlaat. Hij is steeds zichzelf en daardoor uiterst betrouwbaar. 
Er is veel in de mens dat nog niet aan het Zelf beantwoordt en dat zich dus als een vijand tegen hem gedraagt. Dit is niet alleen in de buitenwereld zo, maar ook in de mens die deze weg bewandelen wil. Want wie wil zich consequent stellen onder die wet van het zelf? Alleen hij die weet hoe hij tegenover de mensen wil zijn, dat is de wereld, in een uitermate praktisch voorschrift voor het dagelijkse leven. Want als het zelf alle gehechtheid heeft opgegeven, dan hebben wij ook alle gehechtheid tegenover de mensen opgegeven.

Het betekent dat het u niet meer ontroert hoe zij ook tegen u zijn, d.w.z. niemand kan u werkelijk schaden omdat ge geen gehechtheid meer hebt aan iets wat hen betreft. Indien ge wilt dat de mensen u niet overheersen, wil dan zelf ook in geen geval in u zelf overheerst worden. Het voorschrift waaraan wet en profeten hangt betreft het begaan van de weg tot de juiste instelling die niet uit een intellectuele opvatting voortkomt maar uit een wijze van zijn en doen in het dagelijks leven. Het voorschrift eist bezinning, een in zichzelf gekeerd zijn, een doorzien van onze eigen bedoelingen en wensen en drijfveren.

Het zegt hoe wij zelf aan het stuur moeten zitten van het eigen organisme, ook als dit organisme ons brein is. Dat wij in hitte en koude dezelfde zijn, in smart en genot, in eer of schande, wat er ook over ons komt. Het komt er nl niet op aan hoe de mensen tegen ons zijn. Dat is niet bepalend voor onze blijvende instelling en geesteshouding. Het gaat om een innerlijke gelijkmoedigheid, die steeds dezelfde is of wij temidden van vrienden of vijanden verkeren, of men liefheeft of haat. Wij leren onze eigen weg kennen tot ons ware vaderland en dat kan een ieder die van goeden wille is.

Er is hierin geen sprake van organisatie. Is daarvoor een organisatie nodig om deze omgangswet te vervullen waaraan het grootste belang wordt toegekend, het belang hoe of wij zelf zijn en behoren te zijn om deel te krijgen aan de innerlijke onverstoorbaarheid, in welk gezelschap wij ook verkeren. 
Daardoor zullen wij er toe komen een innerlijke structuur, ja een innerlijk lichaam te ontwikkelen, dat zich vrijelijk bewegen kan in de wereld van licht en klaarte. Men wordt er vrij van hoogmoed en geveinsdheid, er is geen machteloosheid die een mens tot haten doemt. Het is een verborgen werkelijkheid die, hoewel ingehuld in het dagelijkse leven met al zijn besognes en menselijke verhoudingen en ontmoetingen steeds dezelfde doet zijn in het grootste geduld. Hier wordt geduld niet als een opgelegde beproeving gezien maar eenvoudig als een toestand, een eigenschap der innerlijkheid die van tijd de maat verloren heeft. Het is een wereld waarin geen vrees heerst en die ook niet gevreesd kan worden.

Stel u voor, dat wij een geweldenaar waren die gehoorzaamd moet worden, een potentaat die wel eens de waarheid zal zeggen en de mensen klein zal krijgen. En nu blijkt dat er niets klein te krijgen is. Alles is klein (of groot). Iedere maatstaf valt weg van iemand die geen vrees kent en ook niet naar welke vreugden ook haakt. Hij is die hij is en zijn kracht en vermogen liggen eenvoudig in het feit dàt hij is en dit gevoelt als een geworteld zijn in iets dat zelf onwankelbaar is. Want in de nieuwe wereld is geen angst. Daar zijn goede en slechte gevolgen geleidelijk opgeheven en is er geen uitzien naar resultaten of vruchten van een handeling. Geen uitzien naar beloning, maar in het ogenblik deelhebben aan iets dat in zich voleindigd is. Denkt u niet dat wat de mens gekregen heeft uit de handen van God niet volkomen is, dat dan nog een extra beloning in uitzicht gesteld moet worden als daarin zijn hoogste heil en vervulling ligt?

In deze levenspraktijk komt duidelijk het gevolg van het oordeel uit: 'met welk oordeel gij oordeelt zult gij wederom geoordeeld worden'. Wat ge uw naaste in een oordeel aandoet zal u wederom aangedaan worden. En indien wij een ander bedriegen zullen wij wederom bedrogen worden. Het is eigenlijk een karmische wet dat ieder mens gebonden blijft aan de gevolgen van zijn handelingen, gedachten en wilsimpulsen en al naar gelang de kwaliteiten ervan, zelf wederom te oogsten heeft wat hij teweegbrengt. Het is een onontkoombare wet die alleen door bezit van de liefde Gods wordt opgeheven daar de weg tot de grote verandering alle schuld oplost. Wij komen dan vanzelf tot een zuivere levensinstelling die zich innerlijk een grote hoeveelheid geestelijke 'good-will' bezorgt en die ons in staat stelt eventuele schulden, die wij zouden maken, direct te vereffenen. Volgens dit simpele voorschrift is het er ons om te doen met liefde en begrip, oprechtheid en openheid tegenover onze medemensen te staan en daardoor in ons zelve een vorm van immuniteit te verwerven die eenvoudig het gevolg is van onze eigen positieve instelling. Het is deze instelling, die geen bijbedoeling kent, waardoor wij het loutere zelf-zijn dienen. Dit zelf-zijn is het dat ons tenslotte tegen alle schade en dreiging beschermt, wat ons het besef geeft van niets meer te vrezen te hebben in welke omstandigheid ook. 

In de kracht van het zelf bestaat geen gehechtheid meer, dus is er ook niets te verliezen. Het Zelf is onze eigenlijke naaste. Er is niemand die ons meer na is al kennen wij de uitdrukking: ik heb je meer lief dan mijzelf. Dit lijkt mij eenvoudig niet mogelijk, want slechts het zelf kan zo zelf-vergeten liefhebben. Dat is altijd de liefde van het zelf: het schenkt zich. Wat zal men meer.

Het Zelf is onze vriend en werkelijke toeverlaat.
Heer Jezus die door heel de wereld gaat
kwam ook voorbij een marktgewoel.
Een dode hond lag op zijn weg
en was voor een huisdeur heen gesleept.
Een troep stond rond het lijk rondom 
zoals gieren zich om aas verzamelen.
De ene sprak: mij wordt mijn brein 
door deze stank gewoon verpest.
De ander sprak: wat voor zin heeft het? 
Uitschot van graven brengt maar ongeluk. 
Zo zong een ieder zijn eigen wijs 
om de dode hond zijn lijf te smaden. 
En als nu Jezus aan de beurt kwam 
sprak hij zonder smaad en goedgezind, 
welwillend en vriendelijk van natuur: 
'De tanden zijn zo wit als paarlen'. 
Dit woord maakte alle omstanders 
gelijk doorgloeide schelpen, heet.

vrij naar Goethe (West-östlicher Divan)

Barend van der Meer

Geen opmerkingen:

Een reactie posten