maandag 17 november 2014

14. - Innerlijke revolutie 1

U hebt het wel gehoord: het koninkrijk moet met geweld worden genomen; het koninkrijk der hemelen wordt geweld aangedaan en de geweldigers nemen hetzelve met geweld. Wat is dat voor geweld? Groter dan het geweld der heerszuchtigen. Machtiger dan het geweld der onderdrukkers. Sterker dan het geweld van de dood. Wat is het voor geweld dat alle geweld tart en overwint? In de psalm staat dat 'Hij geweldiger is dan de baren der zee' en 'dat de goedertierenheid Gods een groot geweld over ons is'. U die zich van alle geweld wilt bevrijden; die zelf een geweldenaar in u hebt, een tiran, een beest, een hebzuchtig en angstig monster, een verschrikking, een doder, een vervolger en een weergaloze angstaanjager. Of hebt u die niet ontmoet? Ik heb hem ontmoet. Ik kan het u verzekeren. Meerdere malen in mijn leven ontmoette ik de geweldige, die mij vernietigen wilde, die mij vergruizelen en verdoen wilde. Maar welk een zegen, welk een vreugde en welk een kracht kan er in een mens varen, een kracht van boven, een kracht van God, een kracht uit het koninkrijk die de tiran onderwierp en de grote doder maakte tot een dienaar.

Want als u het koninkrijk wilt veroveren dan hebt u het geweld nodig van uw standvastigheid van uw overgave in liefde en getrouwheid. Het geweld van uw goddelijke wil, het geweld van een onmetelijke macht waarboven niets en niemand zich verheffen kan. Dan hebt u de macht van een liefde nodig die goddelijk is, al zou u er maar een sprankje van hebben. Want het sprankje wordt tot een groot licht en het licht openbaart zich in u als de eeuwige kracht waarin uw ziel geworteld is. Een licht boven alle licht, een kracht boven alle kracht, een liefde boven alle liefde. Het is een kernachtige kracht, een in-werkelijke verlichting. Het is wat u zelf zijt en waarin u zelf zijt geworteld. Daarin wordt uw wil tot God bevestigd. Uw wil tot het koninkrijk, uw wil tot de allerhoogste, eeuwige wezenheid en waarachtigheid. De wil tot uw waarlijke afkomst en uw onaantastbare werkelijkheid waarin geen dood is en geen afscheid. Waarin alle tranen gedroogd zijn en geen smart en lijden meer zijn en waarvan de poort voor alle mensen openstaat.


Want de wil tot God is, is niet meer de wil tot iets anders. De wil tot de wereld en het tijdelijke leven is vol onrust en onzekerheid. Wat heeft het tijdelijke leven op de wereld u te bieden? Bezit, goederen, veiligheid, genot, roes, slaap? Kies, wat wilt u? Wilt ge ervaren dat al deze dingen niet bieden wat u zoekt? Als u misschien zegt: ik heb liefde nodig en innerlijke kracht. Ik heb vrede nodig in mijn gemoed en zekerheid in mijn ziel. Als u zegt: ik heb God nodig en zijn woning, mijn afkomst en mijn heil. Ik ga u er van spreken. Van zijn rijk dat ook het uwe is. U hebt er als zijn kinderen in gewoond en u weet het niet meer. Het rijk waar geen omwentelingen zijn. Waar wij over spreken en schrijven zijn verborgenheden. Maar niet in de sensationeel occulte zin van dat woord en ook niet dat deze dingen het daglicht niet zouden verdragen. Integendeel. Van deze zaken is gezegd, dat men ze van de daken moest verkondigen. Maar haast niemand die het doet. Eenvoudig omdat de mensen er niet in geloven. Zij geloven niet in de betere wereld die binnen in ons zou zijn. Het verborgen koninkrijk, het licht- en liefderijk waarnaar de mensen zoeken, maar het niet kunnen vinden, omdat ze het nog niet zien.


De mensen zijn druk doende om de wereld te verbeteren. Dat zeggen ze. Misschien menen ze het werkelijk, maar zijn ze de prooi van een grote dwaling. Zeker, de mensen zijn erg druk bezig met het christendom te verbreiden en bijbels in alle talen te laten drukken, opdat toch maar een ieder van haar vaak onbegrijpelijke inhoud zal kennisnemen. Wij leven in een tijd van allerlei nieuwe bewegingen, die soms een min of meer profetisch karakter dragen en waarvan het grote aantal belijders imponerend is. En allemaal om een nieuwe, een betere wereld te verkrijgen. Wij ontwikkelen ons op een reusachtige manier en zijn versteld dat dit al maar door kan gaan. D.w.z. er ontstaat een vorm van paniek waar dit alles heen moet. Wij kunnen dus naar de maan vliegen en wij horen niet eens een kosmisch protest, dat wij zelfs de maan als asbelt gebruiken voor de dingen, die wij niet meer mee terug kunnen nemen. Over schillen, dozen en oude couranten gesproken. Ik breng u de gemengde gevoelens over van de onzichtbare maanbewoners. Natuurlijk is het een grapje, nou ja. En dan onze eigen wereld. Onze eigen straat bij wijze van spreken. Welk een afbraak. Welk een opbouw die spoedig weer afgebroken wordt. Sommigen zeggen dat dat evolutie is. Uit afbraak en opbouw bestaat het leven. En dus ook de ontwikkeling der wereld. En die tragische strijd der tegenstellingen van goed en kwaad en geboorte en dood, van te zijn of niet te zijn en rijkdom en armoede.

Wat willen wij toch? Nou, wij zoeken een betere wereld. Maar die wereld is er al. Altijd geweest en zal er altijd zijn. Maar de toegang is alleen in onszelf, nergens anders. En dat gelooft haast niemand. Er is trouwens ook niemand, die het interesseert of u dat werkelijk gelooft. Velen vinden het belachelijk. En toch bedoelen wij die verborgen wereld. Maar de entree ligt onder het puin. Wereldpuin. Hebben wij zelf verzameld. Het is eenvoudig waardeloos. Als wij het opruimen werpen wij het in de stroom der vergetelheid, de enige stroom die wij niet kunnen verontreinigen. Het is een ontzaglijke ervaring als wij de toegang vinden tot dat verborgen rijk en die betere wereld. Een wereld waarin geen leed is, geen angst, geen dreiging, geen ondergang, geen opbouw en afbraak, geen ziekte en dood, geen duisternis. Maar licht en kracht. Liefde en harmonie, onverstoorbaarheid en wonderdadige vrede.

Een wereld van onbegrijpelijk geluk, onbegrijpelijk, omdat het vanuit 'de verte' moeilijk te realiseren is of voor te stellen. Het geheim ervan ligt in de eigen zelfstandigheid, de werkelijke zelfstandigheid. Onder zelfstandigheid versta ik een werkzame substantie (geen materie), een licht-substantie, iets oer-eigens, dat een mens in staat stelt zichzelf te zijn. Die ontdekking is bijna een schok. Waardoor hij echt op zijn eigen benen kan staan. Een zelfstandigheid, die aanvankelijk nog geringer is dan een mosterdzaadje. Zij wordt een geestesvonk genoemd en is ingebed in het innerlijk leven, niet in het denkleven, maar in de werkelijke zelfbelevenis, in stilte, in uit zichzelf opstromende kracht als een fontein die onder water verlicht is.

Alle leiding, die een mens behoeft, is niet die hem afhankelijk van de leider maakt of hem op een of andere wijze aan hem bindt. De werkelijke leiding bestaat in de eerste plaats uit eerbied, waarachtige eerbied voor dat beginsel, een eerbied die begeleid wordt door liefde, een vorm van toewijding, die geen gebondenheid kent of wil. Zoals men in zijn tuin een kleine plant verzorgt, die aandacht behoeft en alleen die dingen nodig heeft, die haar doet groeien en tenslotte bloeien en zo mogelijk vrucht dragen. Want die plant blijft niet klein. Gesteld dat men werkelijk zijn zelfstandigheid wil, de onaantastbare, de zich door alles heen handhavende, de onverstoorbare en geheel betrouwbare. Een zelfstandigheid die u zelf is en die u liefhebt als uzelf, tegelijk wetende dat het zelf een openheid is waaruit de licht-emanatie uit de lichtwereld, de verborgen wereld in u vorm en gestalte vermag aan te nemen. Dit geloof en dit willen zijn volstrekt niet in strijd met de eigenlijke waardigheid van de mens. Want die waardigheid ligt in zijn oereigenheid, in zijn onschokbare zelfstandigheid, in zijn waarachtigheid en echtheid, waarop hij te allen tijde kan rekenen.

Misschien zegt iemand: daar geloof ik helemaal niet in, want daarin heb ik juist heel andere ondervindingen, die mij maken tot een speelbal, een gedrevene, een verstrooide en een dor blad dat vergaat. Maar die iemand vergist zich. Ook zijn waardigheid ligt in een werkelijke waarde, een werkelijke levenswaarde. Een waarde die geen angst kent en ook nooit angstaanjagend is. Waardoor zal de zekerheid van een goddelijke zelfstandigheid in de mens aan te tasten zijn? Want dat is het enige wat hij werkelijk is. Natuurlijk is het een onuitwisbare belevenis dat geen omstandigheid, in welke situatie hij zich ook moge bevinden, zijn werkelijke zelfstandigheid weet te ontwrichten. Want daar moet zijn kwaliteit op berekend zijn. Niet dat zijn lichamelijkheid wordt verwoest. Nee, dat is geen beproeving voor zijn zelfstandigheid. Maar wat hem innerlijk aangedaan kan worden.

Het goud blijft altijd goud. Een edelsteen altijd een edelsteen. Daarom spreekt men over die wonderdadige geestelijke licht-substantie als het kleinood der ziel. In het boeddhisme spreekt men over het diamanten lichaam en daarmee bedoelt men het 'Boeddha-lichaam', in het Tibetaanse Dodenboek het Waarheidslichaam, het Dharma Kaya. Paulus zegt dat het het lichaam van Christus is: 'want ik ben verzekerd dat noch dood noch leven, noch engelen noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke in Christus Jezus, onze Here' (Rom. 8:38-39). Is dit niet een getuigenis van een wonderbaarlijke zelfstandigheid die Paulus de vrijheid schenkt zijn liefde te belijden? 
Zo is er sprake van een verborgen lichaam in de mens, dat uit zijn geestesvonk als kiem is verwekt door de godsliefde en dat onbederfelijk wordt geheten. Men spreekt in het christendom nogal gemakkelijk over de wedergeboorte en het 'aandoen van de nieuwe mens' en bedoelt in de regel daarmede, dat men een of andere geloofsbelijdenis aflegt en deel uitmaakt van een kerk. Men heeft zelfs de kerk het lichaam van Christus genoemd, zodat in geen geval hiermede een werkelijke innerlijke vernieuwing, de opstanding en geboorte van de eeuwige oorspronkelijke en waarachtige mens als zoon Gods in een stralende zelfstandigheid aangeduid werd. Het was eigenlijk een nogal huiselijke gebeurtenis. Je ondergaat een bepaalde ceremonie, waardoor je je vernieuwd moet denken of geloven, zoals je verwisselt van een kostuum. Je legt de oude mens af, de oude Adam - niet de eerste - en je doet de nieuwe mens aan. De latere nieuwe mensen komen daarop niet meer terug, ofschoon je zo zou denken, dat het wel een ommekeer teweeg gebracht moet hebben. In werkelijkheid is het niet iets van een besluit waartoe je door wat voor omstandigheden dan ook geprest zou kunnen worden. Je kunt het niet zo maar doen. In werkelijkheid is het helemaal niet gemakkelijk. Allerminst. Het is een groot werk. En dat kan voor een 'gelovig' mens misschien een teleurstelling zijn dat het toch echt waar is. Dat deze vernieuwing voor alle eeuwigheid echt plaats kan vinden. 

Ik weet het met grote stelligheid. U zult misschien zeggen, en het ligt haast voor de hand: alles goed en wel, maar daar heb ik niets aan. Ik vraag u niet om de dingen die ik zeg voor waar te houden. Helemaal niet. Daarin bent u geheel vrijof u ze voor waar wilt houden, al of niet. En toch kan ik mij wel voorstellen, dat ze iets in ons aanspreken. U bent een mens en ik ben een mens. En dit is waar: zo lang er mensen zijn op de wereld, waarvan wij weten, is er op een of andere wijze, min of meer duidelijk, soms geheimzinnig, over deze dingen gesproken. Er is over God gesproken en zijn rijk. Er is natuurlijk heel veel over gezegd dat het binnen in ons zou zijn, maar er is niet veel van getuigd, dat er mensen waren die dit rijk onomstotelijk kenden als de allergrootste werkelijkheid. onuitwisbaar en heel beslist, doordat zij zich een innerlijk gelijkwaardig lichaam verworven hadden,waaraan de levende God zich bekend kon maken. Dat was een geestelijk lichaam en had niets van doen met het vleeslijk lichaam. Vlees is vlees en geest is geest. 

Zonder twijfel waren deze eschatologische zaken onderwerpen van waarachtige en echte eerbied en vroomheid en toch hoort men weinig over de verwerkelijking ervan. In ieder geval worden deze dingen niet van de daken verkondigd, maar zeer zorgvuldig behoed alsof men bang was dat ze in verkeerde handen zouden geraken. Maar waarom eigenlijk? Vanwaar die angst? Had men het voorbeeld van de gekruisigde voor ogen, een politieke misdaad in die dagen? Want het ging beslist en duidelijk om een machtskwestie, waarover nog wel een en ander te zeggen valt. Of huiverde men voor de tragische vervolging der martelaren omdat men de waarheid liefhad en de levende God trouw was, waardoor men de grootste voorzichtigheid meende te moeten betrachten? Later zag men van die martelingen en brandstapels af omdat men een veel beter middel gevonden had. Men bagatelliseerde de ware werkelijkheid van de menselijke vernieuwing en gaf er een waarde aan van strooigoed om de gelovige zielen mee zoet te houden. Natuurlijk zullen heel veel mensen een grote kracht, een werkelijke innerlijke kracht verkregen hebben door deze heilige dingen en ook in die kracht gestorven en opgestaan zijn. 

Maar het onderwerp waarover we nu spreken is: innerlijke revolutie en een revolutie, als die slaagt, betekent een algehele omwenteling. Het leidt tot een toestand waarin niets blijft staan, dan alleen wat werkelijk staat als een rots. Er zijn nu eenmaal waarden die je door welke revolutie dan ook niet omkrijgt. Een orkaan gaat door de wereld, die alles wat wankel is, ondersteboven werpt.
Wij kunnen niet zeggen dat wij er geen erg in hebben. Er gebeurt zoveel dat aanleiding is tot panische geruchten. U weet het wel: 'ge zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen, maar wordt niet verschrikt'. 
Overstromingen, hongersnood en aardbevingen. Het is of zij voortkomen uit de angsten der mensen en hun onzekerheden. Het gaat niet aan om gelijk als cynische mensen te spreken dat iets dergelijks altijd gebeurt, dat het eenvoudig een drang is in het natuurlijk gebeuren tot zelfvernietiging, opdat er niet teveel mensen zullen komen. Alleen zij die zo spreken zijn er toch maar liever niet bij. En het is wel te begrijpen dat velen geen waarde hechten aan een God die dit alles zou laten geschieden.

U vindt nl. nergens een dergelijke God die een verwoester is en een doder. Want dit is in het rijk Gods niet. Het gaat om een blijvende waarde en dat wij die ons bewust zouden zijn, in het besef van tijdloosheid, van eeuwigheid en oneindigheid. Dit wordt te kennen gegeven in het feit dat God de dagen verkort heeft om der uitverkorenen wil. Dit verkorten der dagen ligt in de mogelijkheid dat ons bewustzijn deel krijgt aan het innerlijk rijk waarin geen dagen meer worden geteld en waardoor die merkwaardige toestand optreedt dat hoewel wij een vergankelijk lichamelijk leven hebben, de lichamelijke ouderdom geen vat krijgt op onze innerlijke geesteshouding die geen toekomst noch verleden meer kent. De verkorting der dagen geldt alleen voor de uitverkorenen. 
Dit laatste suggereert steeds een zekere voorkeur alsof de godheid zich een willekeur veroorlooft die tot een uitverkiezing leidt. Dit is niet mogelijk. Door sommige gelovigen wordt dan verondersteld dat de almacht Gods tot willekeurige besluiten leidt en dat zulks krachtens zijn almacht mogelijk is. Dit moge voor primitieve mensen zo lijken, maar het is totaal in strijd met de wetten van het rijk Gods 'dat binnen in u lieden is'.

Eigenlijk is dit rijk zijn eigen wet en zijn eigen 'zijn'. Zodra een mens er deel aan krijgt, verlaat dit deel hem nooit meer, maar de oneindige weg is zodanig dat zijn verlichting voortdurend toeneemt, hoewel hij zelf blijft wie hij is.
Het zelf is onveranderlijk in zijn functie en bewustzijnsmiddelpunt, maar het gebied waarover het al groeiend de beschikking krijgt, neemt toe in kracht, licht en vermogen. Dit is de weg. Het is vooral in dit aardse leven dat het de mens mogelijk is op innerlijke wijze werkzaam te zijn. Hij zou werken zolang het dag is. Het betekent dat, als hij met de dood deze wereld verlaat, hij zich in ieder geval bevindt inde toestand die hij zichzelf innerlijk vormde. En het hangt geheel af van zijn gelouterde innerlijke staat in hoeverre hij voort kan gaan of opstijgen kan naar lichtere en blijdere zones. Er is dus geen sprake van enige willekeur en uitverkiezing in die zin, want zijn plaats wordt bepaald door de innerlijke situatie die hij zich heeft verworven.

Wij begrijpen het revolutionaire van de menselijke toestanden als wij er aan denken hoe zeer hij zijn innerlijk leven verontreinigt en in zijn ziel zich een puinhoop vormt die een aanvankelijk ondoordringbare barrière is voor het loutere innerlijke bewustzijn. Dit op te ruimen lijkt voor menigeen ondenkbaar, juist omdat hij zich een dergelijke afgescheidenheid van zijn oorsprong helemaal niet bewust is. Indien hij al niet zijn innerlijke nood en machteloosheid gevoelt, moet hij haar ontdekken en dit zal een oorzaak zijn van de inzet van zijn gehele wilsvermogen waarvan hij geleidelijk al meer en meer doordrongen wordt.
Want een mens begrijpt haast nooit direct hoe waardevol het is wat hij op deze wijze voorstaat. Op die weg is niets te forceren, maar hij komt ertoe intenser te leven en het allemaal niet zo gemakkelijk op te vatten. Het heeft geen zin te hard van stapel te lopen en ook niet een laaiend enthousiasme te voeden dat naderhand maar strovuur blijkt te zijn. Het gaat om onze afkomst. De mensen zijn zo ver verdwaald van hun oorsprong dat ze in het geheel niet meer in die oorsprong geloven. Men vraagt zich niet af wat het eigen bewustzijn is en of men daarin werkelijk zeggenschap kan krijgen.


Wij leven maar al te gemakkelijk onder een hypnose van indrukken en gebeurtenissen die zich in het bewustzijn - of in de z.g. onderbewuste toestand - fixeren en dan zeer moeilijk te verwijderen en op te lossen zijn. En toch wordt men voortdurend geholpen op die innerlijke weg naarmate de vreugde en dankbaarheid ervoor toenemen. Wij zijn van huis afgedwaald en weten niet eens meer dat er een tehuis is dat alles overtreft wat ooit de wereld ons kan bieden.

Er is een film van Pasolini die 'de Zwijnestal' heet en een afzichtelijk beeld geeft van de mensenwereld en die de nasmaak geeft dat wij allemaal zwijnen zijn. Het is erg eenzijdig. Natuurlijk is ons lichaam animaal. Je kunt dat het lichaam niet kwalijk nemen of je het nu een leeuw, een krokodil, een ezel of een zwijn vindt. Waar het om te doen is, is het feit, dat het een veel te grote plaats in ons bewustzijn inneemt en op alle zetels tegelijk wil zitten. Bijna alle impulsen, alle strevingen, alle gewaarwordingen en wensen, alle eerzucht en drang tot zelfbehoud worden door het lichaam bevolen. Als wij nagaan hoe wij onze dagen doorbrengen, hoe wij werken en zwoegen, vragen wij ons af welk een macht ons daartoe drijft. Wij verbazen ons over het uithoudingsvermogen van de vogels wanneer ze hun jongen verzorgen. De ganse dag is het een af- en aanvliegen van boom tot nest met wormpjes en insekten en kruimeltjes, onvermoeibaar en onafgebroken. 


Het is eenvoudig een drift die niet te stuiten is, afgezien nog van de paringstijd, waarbij dezelfde rusteloze aandriften in een andere vorm verschijnen. En nu zou de mens iets zijn dat van een dergelijk drift- en natuurleven verschoond zou zijn? 'Tierischer als jedes Tier!'. Maar er ontstaat de revolutie als wij ons niet meer dwingen laten. Als wij er door onze bewuste wil naar trachten het driftleven in de hand te krijgen en het grote animale zwijnencomplex te onderscheiden waarvan de mens dan bezeten kan zijn. Bovendien is dat aardse lichaam een ontmoetingsplaats voor alle wereldse machten en krachten wanneer er sprake is van dat ware Ik in ons het te temmen krijgt, zodat er binnen in ons een landingshoofd kan worden gevormd van geesteskrachten, zielekrachten die zich - miljoenen en miljoenen - scharen om het echte i als middelpunt, een ik waaraan alle eerzucht vreemd is, alle zucht tot leven en zelfbehoud en dat uit de aard der zaak dan ook vrij is van angst temidden van al die andere angsten.

Want 'de wereld' is een ontzaglijk vermogen dat met sterke ketenen ons wil boeien en onderwerpen en bedreigen op zulk een geraffineerde en uitgeslapen wijze dat het zijn weergave niet heeft. En toch valt dit alles in duigen en wordt gedwongen zich geheel en al in alle puin en verwarring, in alle opstandigheid en strijd, te onderwerpen aan de macht van de geest die in ons is en zijn oorsprong heeft in dat wat wij zelf zijn. Zodra wij de Godsliefde in ons toelaten, die liefde die niet meer zichzelf zoekt, die niet bang is te verliezen, ja, die niet verliezen kan, omdat het 'geweld' ervan alle driften aan banden weet te leggen, om te zetten tot innerlijke kracht en van het dier gedaan weet te krijgen dat het zich laat temmen en zich voor de ploeg laat spannen, inderdaad om 'hand- en spandiensten' te verrichten.

Alles zal gehoorzamen aan die wil Gods die zich in de mens als iets oer-eigens kan manifesteren indien hij dat met alle kracht en geheel zijn hart en ziel, met geheel zijn geest wil. Dat heeft tot gevolg de z.g. uitverkorenheid omdat hijzelf het is die het kleinood aan te bieden heeft in naam van de hoogste orde, vrijheid en vrede. Wat alles niet wegneemt dat hij steeds de machten der vergankelijkheid ontmoeten zal waarvoor hij waakzaam moet zijn, van dag tot dag, van ogenblik tot ogenblik, zonder zijn mildheid en zelfbegrip, zonder zijn medegevoel en mededogen voor zijn medemensen te verliezen. De mens, de eerste, werd gezegd, dat hij niet zou eten van de boom der kennisse van goed en kwaad. Dat is de boom der tweeheid die de dood in zich bergt omdat er van het ogenblik af dat hij daarvan at een nieuwe onderscheiding nodig was voor een nieuwe wijze van kennen.

Dat heette zijn val, want de mens werd niet alleen verwikkeld in de tweeheid man en vrouw, maar in het beginsel dat leidde tot de veelheid met al haar verstrengelingen. Hijzelf was het die deze keuze deed en nog altijd doet. De ontwikkeling in de veelheid is een verlies. Niet alleen dat hij geen heerschappij over haar kan hebben zonder de eenheid, maar omdat hij zelf in die mate tot prooi van de chaos wordt dat hij daardoor de oorspronkelijke eenheid ging vergeten. Want nu wilde hij alles weten, ovegeleverd aan de libido sciendi, de hartstocht van het weten-willen, dat de mensen rusteloos maakt. Want hij houdt niet op met wegen en meten en waarnemen, ofschoon er toch altijd die mogelijkheid blijft tot terugkeer. Want in de eenheid die hij verlaten heeft is geen weten van de veelheid. Er is alleen maar een beleven.


Het koninkrijk der hemelen, dat binnen in ons is, kent geen enkele tegenstelling en kan daardoor niet geweten worden. Daarom kan het verstand ons niet de weg naar wijzen.



Barend van der Meer

Geen opmerkingen:

Een reactie posten