vrijdag 21 november 2014

15. - Innerlijke revolutie 2

Als het er om gaat een strijd aan te binden om een orde te herstellen in onszelf en wij dat dan ook zelf moeten doen, is het mogelijk daarvoor een weg te vinden 'als streden wij niet'. Dat zou het minst vermoeiend zijn en het meest doeltreffend. Wij zouden echter een uitgangspunt in ons zelf moeten kiezen en dit uitgangspunt zou een dominante moeten zijn, die nooit verliezen kan. Dit zou tot de erkenning kunnen leiden dat in ons een 'uit zichzelf' zijnde kwaliteit is, een manifestatie van het oer-zijn waarin een ieder mens geworteld is.

Zonder twijfel is deze eenheid-van-het-zijn te ervaren, maar de omstandigheid die tot deze gebeurtenis kan leiden, is van zo verschillende natuur dat er geen enkel voorschrift voor gelden kan. Iedere voorstelling die wij ervan trachten te maken, loopt toch uit op een gelijkenis waarvan er vele zijn, terwijl de werkelijke ervaring geheel anders is dan je had gedacht. D.w.z. de omstandigheden waaronder ze plaats kan vinden.
Maar hoe dan ook, het betekent altijd dat het ware ik, het zelf, niet afgescheiden is van zijn oorsprong, maar eenvoudig in eenheid ermede verenigd. Dit in eenheid leven met onze oorsprong is dan eigenlijk de grondtoon van ons leven en nu is maar de vraag: hoe kunnen wij dit verenigd zijn dagelijks toepassen in de voortdurende strijd die wij te voeren hebben als wij gehoor geven aan onze innerlijke noodwendigheid: veelheid te ordenen tot eenheid, of chaos herscheppen tot orde?

Want als wij ons in het dagelijks leven in stand willen houden op een wijze dat het leven beantwoordt aan wat het naar zijn wezen is: open, licht, zuiver en zeer blijde in zijn waarachtigheid, dan zullen wij tegelijkertijd voortdurend moeten toezien dat ons bewustzijn dat zozeer van het echte leven vervuld kan zijn, niet wordt geïntimideerd of overheerst door allerlei onwerkelijke en tijdelijke stralingen, krachten, moeilijkheden en zorgen die van evenzovele angsten en dreigingen vergezeld kunnen gaan.
Daarom is het van belang het bewustzijn, waarvan ieder van ons als een schoon werktuig is voorzien, zodanig te vervullen met de krachten van ziel en geest dat het een groot weerstandsvermogen ontwikkelt ten opzichte van die werkelijkheden die aantoonbaar voorbijgaand, vernietigend of ziekteverwekkend zijn.

Hierdoor zouden wij de noodlottige revolutie die alles in ons wil ontwrichten, kunnen doen verkeren in een evolutie uit zichzelve, een spontane ontvouwing van lichtkrachten tot een nieuwe orde in het bewustzijn waardoor aan een menswaardig bestaan voldaan wordt.
Het is als bij de Zen-meesters die ons herinneren aan een levensstaat die zij 'satori' (= bevrijding) noemen en waarvan zij in hun leer en praktijk te kennen geven dat zij reeds aanwezig is. Dat, waarnaar een mens zoekt als verlossing, is er al lang én is er ook altijd geweest maar hij heeft er zich blind voor laten worden zodat het buiten zijn waarneming kwam te liggen.
En in deze blindheid is hij zo geïmponeerd geworden door zijn onvermogen tot waarnemen en gewaarworden dat het eenvoudig niet in hem opkomt dat hij wederom een open oog zou kunnen krijgen voor dit éne nodige. Aldus zijn er heel veel mensen die al bij voorbaat zeggen: ik zie zelfs niet wat je bedoelt, met als gevolg: die man wil ons iets doen geloven, wat er helemaal niet is. Aan deze mensen kan ik niet vragen: geloof in uzelf als een eenheid en ondervind wat dàt zeggen wil.

De moeilijkheid ligt vooral in ons lichaam dat in het dagelijks leven een uiterst belangrijk geval is. Er speelt zich voortdurend een strijd in af tussen leven en dood. Tenminste zo wordt het dikwijls opgenomen. Te zijn of niet te zijn is niet een vraag van onze ziel, maar van ons brein, evenals alle tegenstellingen zoals ziekte en gezondheid, liefde of haat, lust en onlustgevoelens, moed en vrees, voor- en tegenspoed. Als het goed gaat met ons lichaam, dan zeggen de mensen dat dàt de grootste schat is en als het niet goed gaat, is Holland helemaal in last. Natuurlijk is het van belang dat wij gezond zijn en gelukkig en welvarend in de huiselijke zin van dat aardige woord, maar het is de vraag of deze tegenstellingen in onze gevoelens en bewuste leven nu zulke grote afmetingen moeten aannemen.

Want tenslotte ben ik - en dat zal zo met iedere mens zijn - wat mijn bewustzijn is. Waar is het van vervuld, waardoor wordt het bezield? Heb ik het zelf tot mijn beschikking of wordt het getiranniseerd door mijn lichaam? Laat ik de omstandigheden heersen over mijn bewustzijn? Dat betekent: wordt mijn toestand bepaald door mijn vijf zintuigen, mijn ogen, mijn neus, mijn mond, mijn handen en mijn oren? Of ben ik zelf ook nog iets dat daarvan niet alleen onafhankelijk is maar dat in staat is mijn zintuigen te gebruiken zoals ik dat zelf kies en goeddunk?
Het zelfstandigheidsbesef maakt dat wij ons maar niet aan iedere indruk uitleveren of ons daardoor laten beïnvloeden op een wijze dat wij er geen leven door zouden hebben. Ben ik ik? Of ben ik dat niet? Want voor mij is mijn zijn, mijn ik-heid, de enige ware toestand, het enige dat ik met geen mogelijkheid kan ontkennen en ook niet wil ontkennen. Ik ben-ik, leef en ben één in alles en allen wat ik is.

Het zou zinloos zijn indien het 'Ik ben' niet zichzelf zou kunnen zijn en dit alleen maar een frase was uit een heilig boek. Dit zelf-bewustzijn wordt niet bepaald in zijn kracht en wezen door wat er van buitenaf in binnenkomt, wat het dan ook is. Maar enkel en alleen door te zijn wat het is. Daarom is in de eenheid van dit zelf-zijn geen ziekte, geen verstoring, geen schaduw, geen pijn, geen lijden in welke vorm ook. Het is zijn eigen realiteit en deze beantwoordt niet aan de toevallige situatie van het lichaam, de persoonlijke gevoelens en de duistere gedachten en voorstellingen. Die bestaan niet in de ware werkelijkheid van het 'ik ben' en deze kwaliteit is eenvoudig uniek voor ieder mens en betekent de terugkeer naar zijn oorsprong, naar God.

Het is best mogelijk dat er mensen zijn die eenvoudig deze levensmogelijkheid, deze kracht, dit licht van het bewustzijn ontkennen en gewoon beweren dat het onzin is. Dat een mens niet bekwaam is om door middel van het sprankje goddelijkheid dat in hem is, toegang te krijgen tot een rijk, dat niet speciaal van deze wereld is, maar dat niettemin op deze aarde in onszelf gerealiseerd kan worden en wel alleen door tot onderscheiding te komen, wat voorbijgaand en wat eeuwig is.

Want door deze onderscheiding wordt de nieuwe liefde wakker, liefde tot een onsterfelijk leven, liefde tot wat aan alle mensen ten grondslag ligt. Geen sentimentaliteit, geen teleurstelling die men incasseren kan, geen verwachtingen, die de bodem worden ingeslagen maar liefde tot het leven zelf, juist omdat het van zo een bijzondere kwaliteit is. Het wonder is trouwens, hoeveel revolte en tegenstrijdigheden die in die aanvankelijke strijd hard op elkander botsen er ook mogen zijn, dat zij alle niet bestand zijn tegen de kracht, het licht of de straling van het zelfbewustzijn dat als een eenheid geen tweeheid of verdeeldheid bewust kan zijn, waardoor er eenvoudig geen verdeeldheid heerst.
Wat weet het verstorende element van deze essentiële eenheid? De diabolus, de doorelkanderwerper, heeft er geen zin. Alle realiteiten die ontbinden of vergankelijk zijn, worden gedomineerd door die ene realiteit, waarvan de mens het voorrecht bezit er door de kracht van zijn bewustzijn deel aan te krijgen.

Indien men eenmaal de kracht bezit, gedachten en voorstellingen en zich opdringende gewaarwordingen een halt toe te roepen als ze ziekelijk, verdrietig of verstorend willen werken, zal het besef opkomen hoe uit het eigen innerlijk, krachten opwellen uit de bron van het zelf, die zeer werkelijk zijn en betrouwbaar.
Daardoor zijn ze uit zichzelve ordenend en harmonisch in het uiterlijke leven werkzaam en werpen vruchten af. Er is niet langer enige vrees die uit de uiterlijke wereld tot ons zou komen. Er zijn wel, wat je noemt, wereldse genoegens en vreugden die ons van buitenaf geschonken worden, maar tov het innerlijke leven mis je ze niet. Het innerlijke leven is immers niet te overtreffen? De constante vreugde ervan is onverstoorbaar en heeft geen tegenstelling nodig door haar eigen afwezigheid.

Als onze impulsen gericht zouden zijn op de innerlijke oorsprong van alle leven dan zouden ze zichzelf opheffen in die oorsprong en daardoor zou de eigenlijke impulsiviteit teniet worden gedaan. Ook als een mens vervuld is van een onbewingbare drang naar het zelf, dan zal deze onbedwingbaarheid tenslotte zichzelfve vernietigen in het vuur van het beoogde doel.
God is verterend vuur en het is uit innerlijke noodwendigheid dat wij ons tot Hem begeven, in de kracht onzer liefde die tenslotte onze geestelijke lichamen laat overblijven wijl deze uit goddelijk materiaal zelve zijn voortgekomen. Dan zijn wij zelf verterende vuren geworden en alle schijngestalten gaan in ons bewustzijn teniet. Daarin ligt het geheim van het onsterfelijke leven en de merkwaardige gewaarwording dat men gedurende zijn aardse leven aan deze omzetting is uitgeleverd terwijl dat wat ons verteert de overheersende dominantie blijft.

De innerlijke revolte treedt op wanneer wij in ons persoonlijke leven geneigd zijn ons te wreken of ons in onze eer getast te gevoelen, tekort gedaan, teleurgesteld of op een andere wijze gekwetst. Het is natuurlijk helemaal niet leuk om behandeld te worden als een nul of niet gezien te worden in wat wij onder onze persoonlijkheid verstaan. Wij kunnen er niet van slapen, gevoelen ons diep gekrenkt en vervullen ons met wraakgevoelens. Ook gevoelen wij ons bedrogen als een ander niet aan onze verwachtingen beantwoordt, wie die ander dan ook is, en dragen de wereld en onze medemensen een wantrouwend hart toe. En toch schijnt er een bewustzijnstoestand te zijn - ze is er met de grootste stelligheid - waarin een mensenkind van al deze zaken nauwelijks of helemaal geen last heeft.

Het is t.o.v. het geluk van die toestand eigenlijk niet meer van belang. Het is wel te begrijpen dat het niet een gering offer is dat wij moeten brengen, het offer van de persoonlijkheid met alles wat er aan vastzit. Dat offer is niet meer of minder dan de kruisdood. Het betekent de volstrekte bereidheid zich zonder enig verzet of tegenweer, zonder enige overheersing van gekrenkte trots of haat of het hele tumult van onze aan flarden gescheurde dierbare persoonlijkheid met status, goede naam en al, over te geven en ons te laven aan het licht ener nieuwe geboorte; een onaantastbaar bewustzijn dat zijn heil en vreugde niet te danken heeft aan welke pogingen tot verlichting van buitenaf, welk medeleven ook en goed bedoelde sentimenten, maar enkel en alleen aan de innerlijke God die zich in dat zich vernieuwende bewustzijn alomtegenwoordig openbaart, als een niet te schokken werkelijkheid van bewustzijn.
Dit nl. is de oorsprong van ieder bewustzijn, maar de mensen zijn zozeer met het belang van hun persoonlijkheid en hun lichamelijkheid vervuld, dat zij daardoor de ware eenheid, het werkelijk onverdeelde, de enig genezende en zegenende werkelijkheid niet meer kunnen bevatten.

Daarom is het niet van het minste belang als iemand ons op de rechterwang slaat of ons van een mantel berooft. Berovingen, dood, verschrikkingen, bedreigingen, verstikkingen en alle drama's en ellenden die zich dagelijks afspelen onder de mensen bestaan eenvoudig niet meer omdat het bewustzijn, het oorspronkelijke en van binnenuit spontaan gevormde onder de uit zichzelf bewegende en zijnde goddelijke wet, voor eeuwig en altijd de overhand gekregen heeft in het onverwoestbare samenstel des mensen. Dit samenstel moge zijn lichaam tot tijdelijke woning hebben, maar is niet zelf dit lichaam. Het is nl de innerlijke mens, de geestelijke mens, die zich met miljoenen stralende krachten van de ziel heeft bekleed, die drager is van het bewustzijn Gods, waarin alle lijden is opgeheven, alle ellende is teniet gedaan.

Zolang wij nog een aards lichaam hebben, hebben wij deel aan de wisselingen in dit lichaam als 'randgebied', maar deze wisselingen zijn voorbijgaande realiteiten en kunnen niet meer het bewustzijn van binnenuit ondermijnen. Trouwens het hele aardse geharrewar komt in een ander licht te staan. Men beleeft het wonder van de aanwezigheid van het 'koninkrijk' in het bewustzijn. Er is toch immers niets tegen het zo te noemen? Alle dingen tot in de kleinste verhoudingen ordenen zich opnieuw. Alles wat er zich niet mee in overeenstemming bevindt, staat er eenvoudig buiten en valt weg.

In dat buitenste gaan de vernietigende en elkander bedreigende krachten, de chaosverwekkende, altijd door. En zolang 'het buitenste' de mens overheerst, zal hij mede verscheurd en geteisterd worden. Dit houdt immers op zodra de mens zelf van goede wil wordt en in zich omkeert door te erkennen dat deze wilsomkeer in het vervolg op een nieuwe, een innerlijke bestemming is gericht. Op die werkelijke wilsomkeer komt het aan, en geen macht in de hemel en in de wereld kan ingrijpen in de vrije keuze van de mens. Ook God zelf kan dat niet. Het zou geheel in strijd zijn met de vrijheid van zijn wil, waaraan een ieder mens zijn eigen vrije willen heeft te danken.

De mensen zeuren altijd: waarom, als God almachtig is, kan hij in onze misère geen verandering aanbrengen. Hij kan in geen enkele misère verandering aanbrengen, maar een ieder die Hem liefheeft kan ervaren hoe deze liefde leidt tot een grote verandering in het eigen bewustzijn, een ruimte maken voor het nieuwe en enig ware om dan te ontdekken dat Hij ons in onszelf op een onbegrijpelijke wijze liefheeft en zijn hoog tehuis voor ons openstelt. Het is de mens zelf die de toevoer afsnijdt tot het innerlijk rijk en zich dan gaat beklagen dat Hij niet binnenkomen kan.

Chaos en eenheid zijn moeilijk verdraagbare begrippen. Chaos kan eenheid in het geheel niet beseffen, ook al gedraagt zij zich als een vijand van alle orde. Chaos bestaat omgekeerd voor het rijk der eenheid eenvoudig niet. Hoe kan voor God twee-heid, veelheid bestaan? God is al-eenheid en er is geen enkele afgescheidenheid in Hem. Als een mens deel krijgt aan de levende God wil dat zeggen dat hij in zijn bewustzijn die weergaloze toestand kent der onverdeeldheid waar niets anders is dan het onzegbaar ene.
'En liefde als vreemd aan de eenheid, is vergaan in de adoratie van uw eeuwig wezen' dicht Der Mouw. Alles is een kwestie van bewustzijn. Wanneer er nu een ononderbroken staat van bewust-zijn is, waarin iedere afgescheidenheid als 'onderscheiding' niet meer aanwezig is dan alleen in overeenstemming met het ene, dan kan er dus geen tweeheid of veelheid meer zijn. Alles wordt opgenomen in één en de onderlinge begrenzingen der afgescheidenheid vervallen. Daarom is begrijpelijk dat de eenheid niet de veelheid binnen kan gaan en ook niet de veelheid de eenheid. In het rijk Gods is alles op zijn plaats en niets is er dat die harmonie kan verstoren.

Daarom ook is de grote tegenspeler, de geest van de donkere afgrond, de vorst der duisternis, geen vijand van God. God heeft geen vijand. Voor Hem bestaat hij eenvoudig niet, het kan niet. Jezus zegt: Satan ga achter mij. Meyrink laat Hillel zeggen in het boek 'De Golem': 'Ik geloof niet in hem al zou hij hier voor mij staan'. Ik ken mensen van een edele natuur waarbij je niet moet aankomen met verontschuldigingen of berouw of het vertellen van roddel of kwaad over medemensen. Ze zien je aan of ze je helemaal niet begrijpen en zijn onverstoorbaar in hun vriendelijkheid.  Ik heb iemand - toevallig een hooggeplaatste in rang - eens vijfmaal vriendelijk horen vragen: zoudt u mij dat nog eens willen vertellen (het was eenvoudig roddel). Bij de zesde keer pas zag de roddelaar in dat hij geheel aan het verkeerde adres was en maakte hij beschaamd dat hij weg kwam.


Welneen, voor God is er geen leed, noch kwaad. Hoe het mogelijk is dat er mensen zijn die God wreed laten straffen, die zelfs volkeren en vijanden vernietigt. Ja, dat tot Hem gebeden wordt persoonlijke vijanden te verdelgen en dergelijke onzin meer is onbegrijpelijk wanneer Hij een wezen is dat wij moeten aanbidden en liefhebben. Men aanbidt geen machthebbers en tirannen, geen bedreigers en straffers, geen vernietigers en doders. Die horen in de ware werkelijkheid niet thuis. Mensen die met hun gehele ziel en verstand in dergelijke machten geloven, zijn zelf zo. Het geloof in een tiran maakt je zelf tot tiran. Het geloof in een duivel maakt je zelf tot een duivel, enz. Immers de mens wordt gevormd door zijn eigen geloof. Als het geloof de gietvorm is, zal het de wil zijn die zich het eerst in ons bewustzijn waarmaakt. Een levend geloof maakt ons tot levende mensen.

De mens is iets dat in de oorsprong van zijn leven thuishoort. Dit kan hij niet begrijpen maar wel beleven. Men begrijpt niet dat men beantwoorden kan aan wat men zelf oorspronkelijk is. Want dit heeft niet in de eerste plaats met ons begrip te maken, maar met onze gevoelens en de staat van bewustzijn waarin wij verkeren. Het is een soort herkenningsproces waardoor mogelijkheden zich verwerkelijken kunnen omdat ze een zelfbevestigende waarde hebben. Hoe wij ertoe gekomen zijn onze oorsprong de rug toe te keren en ons hebben laten verleiden tot spookachtige en onware werkelijkheden die ons aan onszelf ontrouw deden zijn, beseffen wij pas als wij hersteld zijn van onze verwarring. Want het leven dat zich slechts aan onze vijf zintuigen mededeelt, is een onwaar en bedrieglijk leven. Het zal ook nooit de bedoeling zijn geweest zich daarin te begeven en waarschijnlijk heeft dit wel uit te staan met de boom van kennisse van goed en kwaad. Het eten van die boom wil zeggen dat wij ons nog steeds vervullen met de weerspiegelende God der tweeheid die spreekt uit de taal der slang.

De mens heeft zich laten wijsmaken dat hij in dit geval kon zijn als God en hij begon zelf een wereld te scheppen en te laten zien hoe hij de wereld kon bevolken en er de baas in kon spelen. Tot nog toe heeft hij er niet veel van terecht gebracht. Laten wij daarom de wereld weer terugvinden die goed was zoals zij was. De wereld is binnen in ons zelve maar wij kunnen haar niet binnentreden met onze vijf lichamelijke zintuigen. Wij moeten ze daarvoor niet gebruiken.
Kunt u zich voorstellen, welk een drukte ze gaan maken, met het brein voorop, wanneer wij beweren dat er een wereld is niet van deze wereld, een wereld van God zoals Hij die ons geschapen heeft? Dat het de enige mogelijkheid is dat wij andere ogen en oren gaan gebruiken? Dat het innerlijke zintuigen zijn die wij daarvoor nodig hebben, iets dat de mensen allang intuïtief aangevoeld hebben, maar hen toch weer misleid heeft als ze denken dat ze de speciale zintuigen daarvoor zouden moeten ontwikkelen. Ook hiervoor geldt: zoek eerst het Koninkrijk en alle dingen zullen u toegeworpen worden.

Als wij de praktische levensinstelling die voortkomt uit de kracht van ons bewustzijn leren handhaven, komen wij op zeker ogenblik aan waar wij behoren te zijn. Dit ogenblik vergt van ons het volstrekt loslaten van alle gewaarwordingen en bevangenheden die het aardse leven ons kunnen schenken en waaraan wij zo gehecht zijn. In dit loslaten, dat hetzelfde is als 'zijn leven verliezen' ligt het overgaan over de drempel. Het is of wij bij een hoge gastheer genodigd zijn die zegt: ge behoeft niets maar ook niets van uw eigen bezit en benodigdheden mede te nemen, want alles is hier voor u in ruime mate aanwezig. Dat zou op een volstrekt zorgeloze en verzorgde toestand duiden die ge gaat doorbrengen bij uw gastheer. Welnu, hij zal zeggen: al het mijne is het uwe.

Trouwens, er is de mogelijkheid dat, gesteld dat wij ons nimmer nog met deze zaken hebben beziggehouden, er toch een ongewoon ogenblik in ons leven komt dat enerzijds ons zo vreemd en stil aandoet en anderzijds ons in verbinding brengt met een onvergetelijke werkelijkheid, alsof wij door een lichtflits in ons bewustzijn werden getroffen.
Misschien heeft de schrijver van het evangelie deze lichtflits bedoeld als hij spreekt over de zoon des mensen die als de bliksem is. Het kan immers zijn dat in de nacht van het leven, als wij verdwaald zijn in het gebergte, wij overvallen worden door een onweer waaruit zo een bliksem tevoorschijn schiet waardoor wij ineens beseffen waar wij zijn. Dit besef kan ons onder angst en beven (misschien waren wij bevreesd voor het onweer) tot een bijzonder bevrijdend besef brengen, nl dat er in werkelijkheid niets aan de hand is met onze verlorenheid en ellende of wat wij daarvoor hielden, omdat die bliksem ons bijlichtte ter oriëntering en ons deed 'zien' dat wij vlak bij huis waren. Dit zou een onvermoede en onbeschrijflijke verlichting geven.

Dit moment wordt vergeleken mdet de komst van de Christus, de mensenzoon, die dan hetzelfde blijkt te zijn als de staat der eigen innerlijke verlichting, waarin ons het bewustzijn weer geschonken wordt van 'hoe het is'. Dit weten 'hoe het is' is van een bijzondere kracht die toeneemt naarmate onze aandacht en liefde er groter voor wordt. Wij zouden ook kunnen zeggen: eens getroffen door dat verblindende flitslicht, heeft het zichzelf in het bewustzijn nader ontstoken en daardoor op gang gebracht.
Het is of de geestesvonk uit haar rust is gestoord en een verbinding tot stand bracht met het afgescheiden deel van ons verduisterd bewustzijn. Alsof het begin van een brug ontstaat die de toestand der verlichting met die der verduistering verbindt.
Op dat ogenblik begint de ommekeer die de innerlijke revolutie tot gevolg heeft.


Barend van der Meer

Geen opmerkingen:

Een reactie posten